Übersetzungen für „provincies“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

pro·vin·cie <provincie|s> [provɪnsi] SUBST f

provincie

Provinz f

pro·vin·ci·aal¹ <provin|cialen> [provɪnʃal] SUBST m (bekrompen persoon)

provinciaal

Provinzler m

pro·vi·sie <provisie|s> [provizi] SUBST f

1. provisie (percentsgewijs berekend loon):

provisie

Provision f

2. provisie (tijdelijke maatregel):

provisie

provisorische Maßnahme f

bij provisie

provisorisch

3. provisie (voorraad):

provisie

Vorrat m

pro·vi·der <provider|s> [provɑjdər] SUBST m

provider

Provider m

pre·cies <precieze, preciezer, preciest> [prəsis] ADJ

precies

genau

precies

präzis(e) form

iets precies begrijpen

etw genau verstehen

een heel precies werkje

eine kniff(e)lige Arbeit

precies om twaalf uur

Punkt zwölf (Uhr)

precies op tijd op school zijn

pünktlich in der Schule sein

zij is zeer precies op haar auto

sie schont ihren Wagen sehr

je komt precies op tijd voor de cake

du kommst gerade richtig zum Kuchenessen

dit vest past precies

diese Jacke passt genau

hij is precies zijn vader

er ist ganz der Vater

precies!

genau!

prin·ci·pe <principe|s> [prɪnsipə] SUBST nt

principe

Prinzip nt

trouw aan zijn principes

prinzipientreu

godsdienstige principes

religiöse Grundsätze Pl

in principe ben ik ertegen

im Prinzip bin ich dagegen

het principe van rechtsgelijkheid jur.

das Gleichheitsprinzip

uit principe

aus Prinzip

uit principe

grundsätzlich

een man van principes

ein Mann mit Prinzipien

ro·man·cier <romancier|s> [romɑ̃ʃe] SUBST m

romancier

Romancier m

romancier

Romanschriftsteller m

pro·vi·an·de·ren <proviandeerde, h. geproviandeerd> [provijɑnderə(n)] VERB trans

provianderen

mit Proviant versorgen

pro·vi·and [provijɑnt] SUBST nt of m geen Pl

proviand

Proviant m

proviand

Verpflegung f

pro·vi·so·risch [provizoris] ADJ

provisorisch

provisorisch

pro·vo·ca·tie <provocatie|s> [provoka(t)si] SUBST f

provocatie

Provokation f

provocatie

Herausforderung f

pro·vo·ce·ren <provoceerde, h. geprovoceerd> [provoserə(n)] VERB trans

provoceren

provozieren

provoceren

herausfordern

im·pro·vi·se·ren <improviseerde, h. geïmproviseerd> [ɪmprovizerə(n)] VERB trans

improviseren

improvisieren

hij is een meester in het improviseren

er ist ein Meister der Improvisation

geïmproviseerd spreken

aus dem Stegreif sprechen

im·pro·vi·sa·tie <improvisatie|s> [ɪmproviza(t)si] SUBST f

improvisatie

Improvisation f