Niederländisch » Deutsch

ra·ti·fi·ce·ren <ratificeerde, h. geratificeerd> [ratifiserə(n)] VERB trans

ren·te·nie·ren <rentenierde, h. gerentenierd> [rɛntənirə(n)] VERB intr

1. rentenieren (van zijn rente leven):

2. rentenieren (niets uitvoeren):

ra·ti·o·na·li·se·ren <rationaliseerde, h. gerationaliseerd> [ra(t)ʃonalizerə(n), rɑsjonɑlizerə(n)] VERB trans

2. rationaliseren (rationeel benaderen):

3. rationaliseren (beredeneren van emoties):

tui·nie·ren <tuinierde, h. getuinierd> [tœynirə(n)] VERB intr

1. tuinieren (als beroep):

dren·te·nie·ren <drentenierde, h. gedrentenierd> VERB intr

ra·ti·o·neel <rationele, rationeler, rationeelst> [ra(t)ʃonel, rɑsjonel] ADJ

1. rationeel (verstandelijk):

3. rationeel (economisch efficiënt):

li·nië·ren <linieerde, h. gelinieerd> [linijerə(n)] VERB trans

de·fi·nië·ren <definieerde, h. gedefinieerd> [defin(i)jerə(n)] VERB trans

pa·pie·ren [papirə(n)] ADJ

1. papieren (van papier):

Papier-
papier-

ont·sie·ren <ontsierde, h. ontsierd> [ɔntsirə(n)] VERB trans

uit·gie·ren <gierde uit, h. uitgegierd> [œytxirə(n)] VERB trans (met ‘het’)

bot·vie·ren <vierde bot, h. botgevierd> [bɔtfirə(n)] VERB trans form


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski