Übersetzungen für „stok“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

stok <stok|ken> [stɔk] SUBST m

1. stok:

stok (rolrond stuk hout, staaf; stafvormig iets)

Stock m

stok (staaf)

Stab m

stok (lang)

Stange f

het aan de stok hebben [o. krijgen] met iem übtr

Krach mit jdm haben

het aan de stok hebben [o. krijgen] met iem übtr

mit jdm aneinandergeraten

een stok achter de deur übtr

ein Druckmittel

een stok drop

eine Stange Lakritze

iem een stok tussen de benen gooien übtr

jdm einen Knüppel zwischen die Beine werfen

oma loopt met een stok

Oma geht am Stock

hij is met geen stok hierheen te krijgen

keine zehn Pferde bringen ihn hierher

2. stok (afgebroken tak; dunne stam):

stok

Stock m

de stok van een rozenstruik

der Stock eines Rosenstrauchs

3. stok (kaartspel):

stok

Stock m

stok

Kartenstock m

stok

Talon m

hoeveel kaarten liggen er op stok?

wie viel Karten liegen im Stock?

4. stok (bijen):

stok

Stock m

stok

Bienenstock m

Beispielsätze für stok

op een stok steunen

sich auf einen Stock stützen

op een stok leunen

sich auf einen Stock stützen

een stok drop

eine Stange Lakritze

een teen/stok buigen

einen Zeh krümmen/einen Stock biegen

oma loopt met een stok

Oma geht am Stock

de stok van een rozenstruik

der Stock eines Rosenstrauchs

een stok achter de deur übtr

ein Druckmittel

een stok in de grond steken

einen Stock in den Boden stecken

hoeveel kaarten liggen er op stok?

wie viel Karten liegen im Stock?

met de kippen op stok gaan übtr

mit den Hühnern zu Bett gehen

iem een stok tussen de benen gooien übtr

jdm einen Knüppel zwischen die Beine werfen

het aan de stok hebben [o. krijgen] met iem übtr

Krach mit jdm haben

hij is met geen stok hierheen te krijgen

keine zehn Pferde bringen ihn hierher

wie een hond wil slaan, vindt licht een stok Sprichw

man findet leicht einen Stock, wenn man einen Hund schlagen will