Übersetzungen für „trotziges“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

trot·se·ren <trotseerde, h. getrotseerd> [trɔtserə(n)] VERB trans

1. trotseren +Dat:

trotseren (het hoofd bieden)

trotzen +Dat

trotseren (overeind blijven)

sich behaupten

het gevaar trotseren

der Gefahr trotzen

hij heeft zijn tegenstander getrotseerd

er hat sich gegen seinen Gegner behauptet

2. trotseren:

trotseren (bestand zijn tegen)

trotzen

trotseren (in tijd)

überdauern

de eeuwen trotseren

die Jahrhunderte überdauern

trots¹ [trɔts] SUBST m geen Pl

1. trots (hoogmoed):

trots

Stolz m

trots abw

Hochmut m

trots abw

Überheblichkeit f

2. trots (fierheid):

trots

Stolz m

zijn trots hebben

seinen Stolz haben

3. trots (persoon, zaak waarop men trots is):

trots

Stolz m

ze is de trots van haar ouders

sie ist der ganze Stolz ihrer Eltern

spot·ziek [spɔtsik] ADJ

spotziek

spottsüchtig

tro·nie <tronie|s> [troni] SUBST f

tronie

Visage f abw

tronie

Fratze f abw