Niederländisch » Deutsch

in·den·ken <dacht zich in, h. zich ingedacht> [ɪndɛŋkə(n)] VERB wk ww

toe·jui·chen <juichte toe, h. toegejuicht> [tujœyxə(n)] VERB trans

1. toejuichen (juichend toeroepen):

2. toejuichen (goedkeuren):

uit·la·chen1 <lachte uit, i. uitgelachen> [œytlɑxə(n)] VERB intr (ten einde lachen)

aan·la·chen <lachte aan, h. aangelachen> [anlɑxə(n)] VERB intr

toe·la·chen <lachte toe, h. toegelachen> [tulɑxə(n)] VERB trans

1. toelachen (lachend aankijken):

zulachen +Dat
anlachen +Akk

2. toelachen form (gunstig gestemd zijn):

gewogen sein +Dat

dood·la·chen <lachte zich dood, h. zich doodgelachen> [dotlɑxə(n)] VERB wk ww

doodlachen zich doodlachen:

zoek·licht <zoeklicht|en> [zuklɪxt] SUBST nt ook mil.

aan·den·ken [andɛŋkə(n)] SUBST nt geen Pl


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski