Übersetzungen für „verhornung“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ver·ho·ren <verhoorde, h. verhoord> [vərhorə(n)] VERB trans

1. verhoren (ondervragen):

verhoren

vernehmen

verhoren

verhören

getuigen verhoren

Zeugen vernehmen

2. verhoren (vervullen):

verhoren

erhören

ver·ho·ging <verhoging|en> [vərhoɣɪŋ] SUBST f

1. verhoging (het hoger maken):

verhoging

Erhöhung f

2. verhoging:

verhoging (verhoogde plaats: in landschap)

Erhebung f

verhoging (verhoogd deel van vloer)

Podest nt

3. verhoging (het vermeerderen):

verhoging

Steigerung f

verhoging in prijs

Preissteigerung f

4. verhoging (bedrag):

verhoging

Erhöhung f

een jaarlijkse verhoging van 150 euro

eine jährliche Erhöhung um 150 Euro

5. verhoging (hogere lichaamstemperatuur):

verhoging

erhöhte Temperatur f

ver·hou·ding <verhouding|en> [vərhɑudɪŋ] SUBST f

verhouding

Verhältnis nt

verhouding (afmetingen)

Proportionen Pl

de verhoudingen van een gebouw

die Proportionen eines Gebäudes

in verhouding tot

im Verhältnis zu

in de verhouding van twee staat tot drie

im Verhältnis von zwei zu drei

maatschappelijke verhoudingen

gesellschaftliche Verhältnisse Pl

menselijke verhoudingen

menschliche Beziehungen Pl

een verhouding hebben met iem

ein Verhältnis mit jdm haben

naar verhouding is dat duur

das ist verhältnismäßig teuer

ver·ho·gen <verhoogde, h. verhoogd> [vərhoɣə(n)] VERB trans

1. verhogen (hoger maken):

verhogen

erhöhen

een dijk met één meter verhogen

einen Deich um einen Meter erhöhen

2. verhogen:

verhogen (vermeerderen)

erhöhen

verhogen (genot, productie, snelheid, spanning)

steigern

verhogen (moed, moreel, peil, stemming)

heben

het disconto tot 6 procent verhogen

den Diskont auf sechs Prozent erhöhen

3. verhogen (sterker doen uitkomen):

verhogen

erhöhen

verhogen

steigern

het gedempte licht verhoogde het effect

das gedämpfte Licht steigerte den Effekt

ver·hoe·den <verhoedde, h. verhoed> [vərhudə(n)] VERB trans

verhoeden

verhüten

verhoeden

vorbeugen +Dat

ver·hou·den <verhield zich, h. zich verhouden> [vərhɑudə(n)] VERB wk ww

verhouden zich verhouden:

verhouden

sich verhalten

de lengte verhoudt zich tot de breedte als 3 tot 2

die Länge verhält sich zur Breite wie 3 zu 2

ver·ha·ren <verhaarde, i. verhaard> [vərharə(n)] VERB intr (de haren verliezen)

verharen

(sich) haaren

ver·hu·ren <verhuurde, h. verhuurd> [vərhyrə(n)] VERB trans

verhuren

vermieten

verhuren (roerende goederen)

verleihen

kamers aan studenten verhuren

Zimmer an Studenten Akk vermieten

ver·har·den¹ <verhardde, i. verhard> [vərhɑrdə(n)] VERB intr

1. verharden (hard worden):

verharden

härten

verharden

(sich) verhärten

2. verharden übtr:

verharden

sich verhärten

in het kwaad verharden

dem Bösen verfallen