Übersetzungen für „verslechterd“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ver·slech·te·ren <verslechterde, i. verslechterd> [vərslɛxtərə(n)] VERB intr

verslechteren

sich verschlechtern

verslechteren

sich verschlimmern

ver·sle·ten [vərsletə(n)] ADJ

1. versleten:

versleten (afgesleten)

verschlissen

versleten (afgesleten)

abgenutzt

versleten (van kleren, schoeisel ook)

abgetragen

2. versleten (afgeleefd):

versleten

verbraucht

versleten

abgezehrt

ver·slin·gerd [vərslɪŋərt] ADJ

verslingerd

versessen auf +Akk

verslingerd

erpicht auf +Akk

verslingerd zijn aan slagroomgebakjes

versessen auf Sahnetörtchen sein

be·slech·ten <beslechtte, h. beslecht> [bəslɛxtə(n)] VERB trans

1. beslechten (uit de weg ruimen):

beslechten

schlichten

beslechten

bereinigen

het pleit is beslecht

das ist beschlossene Sache

2. beslechten (vlak maken):

beslechten

schlichten

beslechten

glätten

ver·smach·ten <versmachtte, i. versmacht> [vərsmɑxtə(n)] VERB intr

1. versmachten (omkomen):

versmachten

verschmachten form

versmachten

umkommen ugs

van honger versmachten

vor Hunger verschmachten

2. versmachten (hevig lijden door):

versmachten

vergehen