Niederländisch » Deutsch

ver·steend [vərstent] ADJ

1. versteend (tot steen geworden):

3. versteend (ongevoelig):

ver·stap·pen <verstapte zich, h. zich verstapt> [vərstɑpə(n)] VERB wk ww

verstappen zich verstappen:

ver·star·ren2 <verstarde, i. verstard> [vərstɑrə(n)] VERB intr

ver·stel·len <verstelde, h. versteld> [vərstɛlə(n)] VERB trans

1. verstellen (stand veranderen):

2. verstellen (repareren):

ver·ve·lend <vervelende, vervelender, vervelendst> [vərvelənt] ADJ

1. vervelend (saai):

ver·koe·lend [vərkulənt] ADJ

ver·stond VERB

verstond 3. Pers Sg Imperf van verstaan

Siehe auch: verstaan

ver·sto·ken2 <verstookte, h. verstookt> [vərstokə(n)] VERB trans

1. verstoken (brandstof verbruiken):

2. verstoken (aan brandstof uitgeven):

ver·sto·ten <verstootte/verstiet, h. verstoten> [vərstotə(n)] VERB trans

ver·stu·ren <verstuurde, h. verstuurd> [vərstyrə(n)] VERB trans

ver·ste·nen1 <versteende, i. versteend> [vərstenə(n)] VERB intr

1. verstenen (tot steen worden):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski