Niederländisch » Deutsch

ver·steend [vərstent] ADJ

1. versteend (tot steen geworden):

3. versteend (ongevoelig):

in·een·stren·ge·len [ɪnenstrɛŋələ(n)] VERB trans

ver·strek·king <verstrekking|en> [vərstrɛkɪŋ] SUBST f

ver·strooid <verstrooide, verstrooider, verstrooidst> [vərstrojt] ADJ

1. verstrooid (her en der verspreid):

smar·ten·geld <smartengeld|en> [smɑrtəɣɛlt] SUBST nt (vergoeding)

ver·strak·ken1 <verstrakte, i. verstrakt> [vərstrɑkə(n)] VERB intr (strakker worden)

ver·strij·ken <verstreek, i. verstreken> [vərstrɛikə(n)] VERB intr

ver·strik·ken <verstrikte, h. verstrikt> [vərstrɪkə(n)] VERB trans

1. verstrikken (in een strik vangen):

ver·strooi·en <verstrooide, h. verstrooid> [vərstrojə(n)] VERB trans

1. verstrooien (afleiden):

2. verstrooien (uiteendrijven, verspreiden):

stren·ge·len <strengelde, h. gestrengeld> [strɛŋələ(n)] VERB trans

ver·sto·ren <verstoorde, h. verstoord> [vərstorə(n)] VERB trans

ver·stu·ren <verstuurde, h. verstuurd> [vərstyrə(n)] VERB trans

ver·stond VERB

verstond 3. Pers Sg Imperf van verstaan

Siehe auch: verstaan


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski