Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „wegbekommend“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

be·kom·merd: Adjektiv und Adverb
on·be·kom·merd: Adjektiv und Adverb
weg·ko·men: Verb
eerst·ko·mend: Adjektiv und Adverb
weg·ne·men: Verb
over·een·ko·mend: Adjektiv und Adverb
weg·be·rei·der: Nomen
weg·bla·zen: Verb
weg·blij·ven: Verb
weg·bran·den: Verb
weg·bren·gen: Verb
be·kom·me·ren: Verb
glim·mend: Adjektiv und Adverb
be·kom·mer·nis: Nomen
aan·ko·mend: Adjektiv und Adverb
bij·ko·mend: Adjektiv und Adverb
voor·ˈko·mend: Adjektiv und Adverb
weg·berm: Nomen
adem·be·ne·mend: Adjektiv und Adverb

Meintest du vielleicht: wegkomen , onbekommerd , bekommerd , wegnemen , eerstkomend , overeenkomend , adembenemend , wegberm , voorkomend , bijkomend , aankomend , bekommernis , glimmend , bekommeren , wegbrengen , wegbranden , wegblijven , wegblazen und wegbereider

be·kom·merd [bəkɔmərt] ADJ

on·be·kom·merd <onbekommerde, onbekommerder, onbekommerdst> [ɔmbəkɔmərt] ADJ

onbekommerd

onbekommerd

onbekommerd

weg·ko·men <kwam weg, i. weggekomen> [wɛxkomə(n)] VERB intr

goed wegkomen bij iets übtr (geen schade oplopen)

gut dabei wegkommen

goed wegkomen bij iets übtr (geen schade oplopen)

gut davonkommen

goed wegkomen bij iets (met voordeel van iets afkomen)

sich gut dabei stehen

eerst·ko·mend [erstkomənt] ADJ

eerstkomend

nächste(r, s)

weg·ne·men <nam weg, h. weggenomen> [wɛxnemə(n)] VERB trans

1. wegnemen (van zijn plaats nemen; zich toe-eigenen):

de baarmoeder wegnemen

die Gebärmutter entfernen

neem de borden maar weg

du kannst die Teller abräumen

weggenomen worden

abberufen werden

weggenomen worden

2. wegnemen (doen verdwijnen):

iems angst wegnemen

jdm die Angst nehmen

iems bezwaren/een ongunstige indruk wegnemen

jds Bedenken zerstreuen/einen ungünstigen Eindruck aufheben

de oorzaken wegnemen

die Ursachen beseitigen

3. wegnemen (nodig hebben):

dat wandmeubel neemt veel ruimte weg

dieser Schrank nimmt viel Platz ein

dit neemt niet weg dat …

das ändert nichts an der Tatsache, dass …

over·een·ko·mend [ovəreŋkomənt] ADJ

1. overeenkomend (analoog):

overeenkomend

übereinstimmend

overeenkomende belangen

übereinstimmende Interessen Pl

2. overeenkomend (op elkaar gelijkend):

overeenkomend

ähnlich +Dat

overeenkomende karakters

ähnliche Charaktere Pl

weg·be·rei·der <wegbereider|s> [wɛɣbərɛidər] SUBST m

wegbereider

weg·bla·zen <blies weg, h. weggeblazen> [wɛɣblazə(n)] VERB trans

weg·blij·ven <bleef weg, i. weggebleven> [wɛɣblɛivə(n)] VERB intr

ze bleven gewoon weg

sie blieben einfach weg

uit de school wegblijven

der Schule fernbleiben

dat woord kan beter wegblijven

das Wort kann man besser weglassen

weg·bran·den <brandde weg, h. weggebrand> [wɛɣbrɑndə(n)] VERB trans

hij is niet weg te branden übtr scherzh

er rührt sich nicht vom Fleck

weg·bren·gen <bracht weg, h. weggebracht> [wɛɣbrɛŋə(n)] VERB trans

1. wegbrengen:

wegbrengen (elders heen brengen)

wegbrengen (elders heen brengen)

wegbrengen (bezorgen)

brieven wegbrengen

Briefe einwerfen

een dief wegbrengen

einen Dieb abführen

kranten wegbrengen

Zeitungen austragen

2. wegbrengen (vergezellen):

be·kom·me·ren <bekommerde zich, h. zich bekommerd> [bəkɔmərə(n)] VERB wk ww

sich kümmern um

bekommeren (alleen ontkennend)

sich scheren um

daarover hoeft u zich niet te bekommeren

seien Sie deswegen ohne Sorgen

glim·mend ADJ

glimmend → glimmen

Siehe auch: glimmen

glim·men <glom, h./i. geglommen> [ɣlɪmə(n)] VERB intr

1. glimmen (gloeien):

de sterren glommen aan de hemel

die Sterne blinkten am Himmel

2. glimmen (blinken):

de tafel glimt als een spiegel

der Tisch glänzt wie ein Spiegel

een glimmende jas

ein abgewetzter Mantel

de glimmende laarzen

die blanken Stiefel Pl

3. glimmen (schitteren):

zijn oogjes glommen van blijdschap

seine Augen leuchteten [o. glänzten] vor Freude

4. glimmen (zichtbaar genieten):

hij glimt van trots/plezier

er strahlt vor Stolz/Freude

be·kom·mer·nis <bekommernis|sen> [bəkɔmərnɪs] SUBST f

bekommernis

bekommernis

bekommernis

Sorge f

aan·ko·mend [aŋkomənt] ADJ

1. aankomend (nog niet volwassen):

2. aankomend (nog niet volleerd):

3. aankomend (aanstaand):

bij·ko·mend [bɛikomənt] ADJ

bijkomend (ermee samenhangend)

bijkomende omstandigheden

Nebenumstände Pl

bijkomende omstandigheden

Begleitumstände Pl

bijkomende onkosten

bijkomende onkosten

zusätzliche(n) Kosten Pl

voor·ˈko·mend <voorkomende, voorkomender, voorkomendst> [vorkomənt] ADJ

1. voorkomend:

in voorkomende gevallen

in gegebenen Fällen

een veel voorkomend probleem

ein häufig auftretendes Problem

2. voorkomend:

voorkomend (attent)

voorkomend (vriendelijk)

een voorkomend man

ein zuvorkommender Mann

weg·berm <wegberm|en> [wɛɣbɛrəm] SUBST m

Straßenböschung f

adem·be·ne·mend <adembenemende, adembenemender, adembenemendst> [adəmbənemənt] ADJ

adembenemend

atem(be)raubend

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski