Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „wegwehend“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

Meintest du vielleicht: wegwerpen , wegwerken , wegduwen , wegdenken , wegdoen , wegens , wegen , wegzenden , wegwaaien und wegwerker

weg·wer·ken <werkte weg, h. weggewerkt> [wɛxwɛrkə(n)] VERB trans

1. wegwerken:

wegwerken (doen verdwijnen)

wegwerken (doen verdwijnen)

wegwerken (oneffenheid, uitsteeksel)

een achterstand wegwerken

einen Rückstand aufarbeiten

een breuk wegwerken wisk.

einen Bruch auflösen

in een wip z'n eten wegwerken

im Nu sein Essen hinunterschlingen

een fout wegwerken

einen Fehler beheben

een schuld wegwerken

eine Schuld tilgen

een tekort wegwerken

ein Defizit abbauen

2. wegwerken (dwingen heen te gaan):

abschießen ugs

een mededinger wegwerken

einen Konkurrenten abschieben ugs

weg·wer·pen <wierp weg, h. weggeworpen> [wɛxwɛrpə(n)] VERB trans

kaarten wegwerpen

Karten abwerfen [o. ablegen]

weg·wer·ker <wegwerker|s> [wɛxwɛrkər] SUBST m

Straßenarbeiter m

weg·waai·en¹ <waaide weg/woei weg, h. weggewaaid> [wɛxwajə(n)] VERB trans

weg·zen·den <zond weg, h. weggezonden> [wɛxsɛndə(n)] VERB trans

1. wegzenden:

wegzenden (ergens heen zenden)

wegzenden (ergens heen zenden)

wegzenden (ergens heen zenden)

wegzenden (verzenden ook)

2. wegzenden (wegsturen, afwijzen):

3. wegzenden (ontslaan):

we·gen¹ <woog, h. gewogen> [weɣə(n)] VERB trans

1. wegen (het gewicht bepalen van):

2. wegen übtr:

iems woorden (op een goudschaaltje) wegen übtr

jds Worte auf die Goldwaage legen

we·gens [weɣəns] PRÄP

wegen +Gen

halber +Gen

wegens omstandigheden

umständehalber

wegens omstandigheden

wegen der Umstände

wegens omstandigheden

der Umstände wegen

wegens ziekte gesloten

wegen Krankheit geschlossen

weg·doen <deed weg, h. weggedaan> [wɛɣdun] VERB trans

1. wegdoen:

wegdoen (van de hand doen)

wegdoen (afgeven)

boeken wegdoen

zijn auto moeten wegdoen

sein Auto wegtun müssen

zijn auto moeten wegdoen

sein Auto abschaffen müssen

2. wegdoen:

wegdoen (opbergen)

wegdoen (opbergen)

wegdoen (opbergen)

wegdoen (in de zak)

weg·den·ken <dacht weg, h. weggedacht> [wɛɣdɛŋkə(n)] VERB trans

weg·du·wen <duwde weg, h. weggeduwd> [wɛɣdywə(n)] VERB trans

nare gedachten wegduwen übtr

schreckliche Gedanken verdrängen

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski