Niederländisch » Deutsch

za·ken·le·ven [zakə(n)levə(n)] SUBST nt geen Pl

zee·lie·den [zelidə(n)] SUBST Pl

za·ken·men·sen SUBST Pl

za·ken·man <zaken|lieden, zaken|lui, zakenman|nen> [zakə(n)mɑn] SUBST m

za·ken·reis <zaken|reizen> [zakə(n)rɛis] SUBST f

za·ken·brief <zaken|brieven> [zakə(n)brif] SUBST m

za·ken·vriend <zakenvriend|en> [zakə(n)vrint] SUBST m

za·ken·we·reld SUBST f

zakenwereld → zakenleven

Siehe auch: zakenleven

za·ken·le·ven [zakə(n)levə(n)] SUBST nt geen Pl

za·ke·lijk <zakelijke, zakelijker, zakelijkst> [zakələk] ADJ

ge·bie·den2 <gebood, h. geboden> [ɣəbidə(n)] VERB intr

1. gebieden (heersen):

gebieten form
walten form

3. gebieden (het bevel voeren):

gebieten form

be·spie·den <bespiedde, h. bespied> [bəspidə(n)] VERB trans

ver·rie·den VERB

verrieden 3. Pers Pl Imperf van verraden

Siehe auch: verraden

ver·ra·den <verried/verraadde, h. verraden> [vəradə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski