Übersetzungen für „achteinhalbmal“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ein·ein·ˈhalb [ˈ͜ainʔ͜ainˈhalp] NUM

eineinhalb

anderhalf

ˈzwei·ein·halb NUM

zweieinhalb

tweeënhalf

drei·ein·ˈhalb [ˈdr͜aiʔ͜ainˈhalp] NUM

dreieinhalb

drie-en-een-half

ˈacht·ha·ben VERB intr unreg

achthaben → Acht

Siehe auch: Acht , Acht

Acht² <Acht, Achten> [axt] SUBST f

1. Acht KARTEN (Zahl, Ziffer):

Acht

acht

2. Acht ugs (Verkehrslinie):

Acht

lijn acht

3. Acht ugs (etw von der Form einer 8):

Acht

handboeien

eine Acht fahren [o. laufen ]

een acht maken

Acht¹ <Acht> [axt] SUBST f kein Pl

1. Acht:

Acht

acht

auf die Kinder Acht geben [o. haben] (aufpassen auf)

op de kinderen letten

außer Acht bleiben (nicht berücksichtigen)

buiten beschouwing blijven

alle Vorsicht außer Acht lassen

alle voorzichtigheid uit het oog verliezen

gib Acht [o. nimm dich in Acht], dass du nicht stolperst! (vorsichtig sein)

pas op [o. wees voorzichtig] [o. kijk goed uit] , dat je niet struikelt!

nimm dich in Acht!

neem je in acht!

etw in Acht nehmen

iets in acht nemen

sich vor jdm/etw in Acht nehmen

zich voor iem/iets in acht nemen

2. Acht HIST (Reichsacht):

Acht

acht

Acht

(rijks)ban

über jdn die Acht verhängen

iem in de acht [o. ban] doen

über jdn die Acht verhängen

iem vogelvrij verklaren