Übersetzungen für „attraktivieren“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ak·ti·ˈvie·ren [aktiˈviːrən] VERB trans

1. aktivieren:

aktivieren (aktiv machen, anregen)

actief maken

aktivieren (anspornen)

activeren

die Schüler aktivieren

de leerlingen activeren

2. aktivieren FIN:

aktivieren

bij de activa opnemen

aktivieren

als actief op de balans zetten

Güter aktivieren

goederen bij de activa opnemen

3. aktivieren (stimulieren, in Gang setzen):

aktivieren PHYS, CHEM

activeren

re·ak·ti·ˈvie·ren [reaktiˈviːrən] VERB trans

1. reaktivieren:

reaktivieren

reactiveren

reaktivieren

weer actief maken

2. reaktivieren:

reaktivieren

weer in dienst nemen

trak·ˈtie·ren [trakˈtiːrən] VERB trans

traktieren

trakteren ook pej.

traktieren

onthalen

traktieren

vergasten

traktieren

treiteren

traktieren

pesten

jdn mit dem Stock traktieren

iem er met de stok van langs geven

er wurde mit Schlägen traktiert

hij werd op slagen getrakteerd

prak·ti·ˈzie·ren¹ [praktiˈ͜tsiːrən] VERB intr (in der Praxis ausüben)

praktizieren

praktiseren

praktizieren

praktijk uitoefenen

at·trak·ˈtiv [atrakˈtiːf] ADJ

attraktiv

aantrekkelijk

attraktiv

attractief

attraktiv

aanlokkelijk

attraktiv

bekoorlijk

ob·jek·ti·ˈvie·ren [-ˈviːrən] VERB trans

objektivieren

objectiveren

kol·lek·ti·ˈvie·ren [kɔlɛktiˈviːrən] VERB trans

kollektivieren

collectiviseren

re·la·ti·ˈvie·ren [relatiˈviːrən] VERB trans geh

relativieren

relativeren

at·ta·ˈckie·ren [ataˈkiːrən] VERB trans

1. attackieren:

attackieren

aanvallen

attackieren

attaqueren ook fig.

2. attackieren MILIT:

attackieren

aanvallen

attackieren

attaqueren

at·tes·ˈtie·ren [atɛsˈtiːrən] VERB trans

attestieren (ärztlich bescheinigen)

met een attest bekrachtigen

attestieren (bescheinigen)

bevestigen

jdm seine Leistungen attestieren

iems prestaties attesteren [o. bevestigen]

ar·chi·ˈvie·ren [arçiˈviːrən] VERB trans MEDIEN

archivieren

archiveren

tak·ˈtie·ren [takˈtiːrən] VERB intr

taktieren

tactisch te werk gaan

taktieren

tactisch opereren

cha·rak·te·ri·ˈsie·ren [karakteriˈziːrən] VERB trans

charakterisieren

karakteriseren

charakterisieren

kenmerken

charakterisieren

kenschetsen

sub·stan·ti·ˈvie·ren [zʊpstantiˈviːrən] VERB trans LING

substantivieren

substantiveren

substantivieren

tot een zelfstandig naamwoord maken

At·trak·ti·ˈon <Attraktion, Attraktionen> [atrakˈ͜tsi̯oːn] SUBST f

1. Attraktion kein Pl:

Attraktion

aantrekking(skracht)

Attraktion

attractie

2. Attraktion:

Attraktion

attractie

die neuen Attraktionen im Zirkus

de nieuwe attracties in het circus

mo·ti·ˈvie·ren [motiˈviːrən] VERB trans

motivieren

met redenen omkleden

motivieren

staven

motivieren

motiveren

kul·ti·ˈvie·ren [kʊltiˈviːrən] VERB trans

1. kultivieren:

kultivieren

cultiveren

kultivieren

verfijnen

kultivieren

veredelen

eine Bekanntschaft kultivieren

een kennissenkring in ere houden

2. kultivieren LANDW:

kultivieren

cultiveren

kultivieren

in cultuur brengen

3. kultivieren LANDW:

kultivieren

cultiveren

kultivieren

telen

kultivieren

verbouwen

prak·ti·fi·ˈzie·ren [praktifiˈ͜tsiːrən] VERB trans geh

praktifizieren

in praktijk brengen

praktifizieren

realiseren

pak·ˈtie·ren [pakˈtiːrən] VERB intr

1. paktieren (Absprachen treffen):

paktieren

pacteren

2. paktieren (sich verbünden):

paktieren

gemene zaak maken

paktieren

heulen

kon·tak·ˈtie·ren [kɔntakˈtiːrən] VERB trans

kontaktieren

(met iem) contact opnemen