Übersetzungen für „renitierend“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ren·ˈtie·ren [rɛnˈtiːrən] VERB refl

rentieren

renderen

re·zi·ˈtie·ren [re͜tsiˈtiːrən] VERB trans

rezitieren

reciteren

rezitieren

voordragen

re·no·ˈvie·ren [-ˈviːrən] VERB trans

renovieren

renoveren

renovieren

vernieuwen

renovieren

herstellen

de·bi·ˈtie·ren [debiˈtiːrən] VERB trans FIN

debitieren

debiteren

me·di·ˈtie·ren [mediˈtiːrən] VERB intr

1. meditieren (Meditation üben):

meditieren

mediteren

2. meditieren geh (nachsinnen):

meditieren

bespiegelen

meditieren

overpeinzen

kre·di·ˈtie·ren [krediˈtiːrən] VERB trans

kreditieren FIN (gutschreiben)

crediteren

kreditieren FIN (gutschreiben)

financieren

kreditieren (Kredit gewähren)

krediet verlenen

re·ni·ˈtent [reniˈtɛnt] ADJ geh

renitent

weerspannig

re·nom·ˈmie·ren [renɔˈmiːrən] VERB intr geh

renommieren

renommeren

renommieren

opscheppen

renommieren

bluffen

zi·ˈtie·ren [ ͜tsiˈtiːrən] VERB trans

1. zitieren (wörtlich anführen):

zitieren

citeren

zitieren

aanhalen

2. zitieren (vorladen):

zitieren

ontbieden

zitieren

laten komen

zitieren JUR

dag(vaard)en

jdn ins Büro zitieren

iem op kantoor laten komen [o. ontbieden]

jdn vor Gericht/zum Richter zitieren JUR

iem dag(vaard)en

jdn vor Gericht/zum Richter zitieren JUR

iem voor het gerecht/voor de rechter ontbieden

agi·ˈtie·ren [agiˈtiːrən] VERB intr

agitieren

agiteren

agitieren

agitatie drijven [o. voeren]

imi·ˈtie·ren [imiˈtiːrən] VERB trans

imitieren

imiteren

imitieren

nabootsen

imitieren

nadoen

imitiertes Leder

namaakleer [o. imitatieleer]

ko·i·ˈtie·ren [koiˈtiːrən] VERB intr geh

koitieren

coïre

koitieren

cohabiteren

li·mi·ˈtie·ren [limiˈtiːrən] VERB trans

limitieren

limiteren

limitieren

beperken

limitieren

begrenzen

ir·ri·ˈtie·ren [ɪriˈtiːrən] VERB trans

1. irritieren (stören):

irritieren

irriteren

irritieren

ergeren

2. irritieren ugs (verwirren):

irritieren

in de war brengen

eme·ri·ˈtie·ren [emeriˈtiːrən] VERB trans

emeritiert werden

met emeritaat gaan

pro·fi·ˈtie·ren [profiˈtiːrən] VERB intr

profitieren

profiteren

profitieren

voordeel hebben [o. trekken]

ini·ti·ˈie·ren [ini͜tsiˈiːrən] VERB trans

1. initiieren geh:

initiieren

initiëren

initiieren

inwijden

Wendungen:

ein Projekt initiieren geh

een project op gang brengen

ein Projekt initiieren geh

de aanstoot tot een project geven

ak·kre·di·ˈtie·ren [akrediˈtiːrən] VERB trans

akkreditieren

accrediteren

gra·ˈvie·rend [graˈviːrənt] ADJ

1. gravierend (belastend):

gravierend

belastend

gravierend

verzwarend

2. gravierend (ernsthaft):

gravierend

ernstig

gravierend

zwaarwegend

ver·ˈhee·rend [fɛɐ̯ˈheːrənt] ADJ

1. verheerend (verwüstend, vernichtend):

verheerend

verwoestend

verheerend

vernietigend

verheerende Auswirkungen [o. Folgen ]

verschrikkelijke gevolgen

2. verheerend ugs (scheußlich):

verheerend

afschuwelijk

verheerend

onmogelijk

du siehst in dem Kleid verheerend aus

je ziet er in die jurk onmogelijk uit

du siehst in dem Kleid verheerend aus

je jurk is om op te schieten