Übersetzungen für „vigilieren“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ven·ti·ˈlie·ren [vɛntiˈliːrən] VERB trans

1. ventilieren:

ventilieren

ventileren

2. ventilieren übtr:

ventilieren

zorgvuldig overwegen

exi·ˈlie·ren [ɛksiˈliːrən] VERB trans

exilieren

exileren

exilieren

verbannen

epi·ˈlie·ren [epiˈliːrən] VERB trans

epilieren

epileren

epilieren

ontharen

ju·bi·ˈlie·ren [jubiˈliːrən] VERB intr

1. jubilieren geh (jubeln):

jubilieren

juichen

jubilieren

jubelen

2. jubilieren geh (Vögel):

jubilieren

kwinkeleren

de·fi·ˈlie·ren [defiˈliːrən] VERB intr

defilieren

defileren

iso·ˈlie·ren [-ˈliːrən] VERB trans

1. isolieren ugs (sich absondern):

isolieren

afzonderen

2. isolieren TECH:

isolieren

isoleren

ver·ˈlie·ren² <verlor, verloren> [fɛɐ̯ˈliːrən] VERB trans

1. verlieren (Gemütszustand):

verlieren

verliezen

verlieren

kwijtraken

verlieren

moeten missen

sein Herz an jdn verlieren geh

van iem gaan houden

die Fassung verlieren

van de wijs [o. van streek] raken

seinen Halt verlieren

geen houvast meer hebben

an [o. bei] ihm ist Hopfen und Malz verloren ugs

het is bij hem boter aan de galg

an [o. bei] ihm ist Hopfen und Malz verloren ugs

hij is onverbeterlijk

die Sprache verlieren

met stomheid geslagen zijn

die Spur verlieren

het spoor bijster worden

2. verlieren:

verlieren (einbüßen)

verliezen

verlieren (einbüßen)

verbeuren

verlieren (verspielen)

verspelen

verlieren (verspielen)

overwonnen worden

re·gu·ˈlie·ren [reguˈliːrən] VERB trans

regulieren

reguleren

si·mu·ˈlie·ren¹ [zimuˈliːrən] VERB intr

simulieren

simuleren

simulieren

voorwenden [o. veinzen] ziek te zijn

as·si·mi·ˈlie·ren [asimiˈliːrən] VERB trans

1. assimilieren geh (anpassen):

assimilieren

assimileren

sich an die Umwelt assimilieren

zich aan het milieu aanpassen

2. assimilieren:

assimilieren CHEM, BIO, PSYCHO, LING

assimileren

Kohlensäure assimilieren

koolzuur assimileren [o. opnemen en omzetten]

kom·pi·ˈlie·ren [kɔmpiˈliːrən] VERB trans geh abw

kompilieren

compileren

kompilieren

plunderen

pro·fi·ˈlie·ren¹ [profiˈliːrən] VERB trans

1. profilieren:

profilieren

profileren

profilieren

profiel aanbrengen

profilierte Reifen

banden met profiel

2. profilieren:

profilieren

en profil uitbeelden

3. profilieren übtr:

profilieren

profileren

profilieren

een eigen gezicht geven

na·vi·ˈgie·ren [naviˈgiːrən] VERB intr a. COMPUT

navigieren

navigeren

po·ˈlie·ren [poˈliːrən] VERB trans

1. polieren ugs (malträtieren):

polieren

polijsten

polieren

poleren

polieren

bruineren

seinen Stil polieren übtr

zijn stijl polijsten

2. polieren (glänzend reiben):

polieren

(glimmend) poetsen [o. wrijven]

ko·a·ˈlie·ren [koʔaˈliːrən] VERB intr

koalieren

een coalitie aangaan

mö·ˈblie·ren [møˈbliːrən] VERB trans

möblieren

meubileren

möblieren

inrichten

oku·ˈlie·ren [okuˈliːrən] VERB trans LANDW

okulieren

oculeren

okulieren

enten

du·el·ˈlie·ren [duɛˈliːrən] VERB refl

duellieren

duelleren

es·ka·ˈlie·ren [ɛskaˈliːrən] VERB intr

eskalieren

escaleren

in·ha·ˈlie·ren [ɪnhaˈliːrən] VERB trans

1. inhalieren MED:

inhalieren

inhaleren

inhalieren

inademen

2. inhalieren ugs:

inhalieren

inhaleren

inhalieren

over de longen roken