Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „afgeslacht“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

ge·slacht: Nomen
na·ge·slacht: Nomen
af·ge·stampt: Adjektiv und Adverb
voor·ge·slacht: Nomen
af·ge·slo·ten: Adjektiv und Adverb
af·ge·stompt: Adjektiv und Adverb
af·ge·zant: Nomen
af·ge·past: Adjektiv und Adverb
af·ge·trapt: Adjektiv und Adverb

Meintest du vielleicht: nageslacht , geslacht , afgestampt , voorgeslacht , afgetrapt , afgepast , afgezant , afgestompt und afgesloten

ge·slacht <geslacht|en> [ɣəslɑxt] SUBST nt

1. geslacht:

geslacht (stamhuis, familie)

geslacht (stamhuis)

Haus nt

een adellijk geslacht

ein adliges Geschlecht

2. geslacht (sekse):

een kind van het mannelijk geslacht

ein Kind männlichen Geschlechts

het zwakke geslacht

das zarte [o. schwache] Geschlecht

3. geslacht:

Art f

Gattung f

geslacht (ras)

het menselijk geslacht

das Menschengeschlecht

4. geslacht (generatie):

geslacht rel.

Glied nt

van geslacht op geslacht

von Geschlecht zu Geschlecht

5. geslacht biol. (soort):

Gattung f

het geslacht van de muizen

die Familie der Mäuse

van hetzelfde geslacht

gleichgeschlechtlich

6. geslacht (geslachtsorgaan):

7. geslacht taalk.:

grammatische(s) Geschlecht nt

Genus nt fachspr

het mannelijk/ vrouwelijk/ onzijdig geslacht

das männliche/weibliche/sächliche Geschlecht

na·ge·slacht <nageslacht|en> [naɣəslɑxt] SUBST nt

1. nageslacht (nakomelingen):

Nachkommenschaft f

2. nageslacht (mensengeslacht):

af·ge·stampt [ɑfxəstɑmt] ADJ

afgestampt vol

voor·ge·slacht <voorgeslacht|en> [vorɣəslɑxt] SUBST nt

voorgeslacht

voorgeslacht

Ahnen Pl form

af·ge·slo·ten [ɑfxəslotə(n)] ADJ

1. afgesloten (besloten):

een afgesloten vergadering

eine geschlossene Versammlung

2. afgesloten (stelsel):

een afgesloten geheel

ein geschlossenes Ganzes

3. afgesloten (gesloten):

een afgesloten contract

ein abgeschlossener Vertrag

af·ge·stompt [ɑfxəstɔmt] ADJ

1. afgestompt (stomp van geest):

2. afgestompt (niet puntig):

af·ge·zant <afgezant|en> [ɑfxəzɑnt] SUBST m

Abgesandte(r) m

af·ge·past [ɑfxəpɑst] ADJ

1. afgepast (stoffen):

2. afgepast:

afgepast (in de juiste maat afgemeten)

afgepast (geld)

af·ge·trapt [ɑfxətrɑpt] ADJ

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski