Niederländisch » Deutsch

niet1 <niet|en> [nit] SUBST f

1. niet (metalen beugeltje):

niet

2. niet (klinknageltje):

niet
Niete f

niet2 <niet|en> [nit] SUBST m (een loterij)

niet
Niete f

nie·ten <niette, h. geniet> [nitə(n)] VERB trans

kruid·je-roer-mij-niet <kruidjes-roer-mij-niet> [krœycərurmənit] SUBST nt ook übtr

ver·geet-mij-niet <vergeet-mij-niet|en> [vərɣetmɛɪnit] SUBST f

Deutsch » Niederländisch

ˈnie·ten [ˈniːtn̩] VERB trans

1. nieten:

2. nieten:

niet- und ˈna·gel·fest ADJ ugs


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski