Niederländisch » Deutsch

weg·drij·ven2 <dreef weg, i. weggedreven> [wɛɣdrɛɪvə(n)] VERB intr

ver·drij·ven <verdreef, h. verdreven> [vərdrɛivə(n)] VERB trans

1. verdrijven (verjagen, doen verdwijnen):

2. verdrijven (doorbrengen):

in·drij·ven1 <dreef in, i. ingedreven> [ɪndrɛɪvə(n)] VERB intr (drijvend komen in)

op·drij·ven <dreef op, h. opgedreven> [ɔbdrɛivə(n)] VERB trans

af·drij·ven1 <dreef af, h. afgedreven> [ɑvdrɛivə(n)] VERB trans

1. afdrijven (door drijven verwijderen):

2. afdrijven med.:

aan·drij·ven1 <dreef aan, i. aangedreven> [andrɛivə(n)] VERB intr

mis·drij·ven <misdreef, h. misdreven> [mɪzdrɛɪvə(n)] VERB trans

door·drij·ven1 <dreef door, h. doorgedreven> [dordrɛivə(n)] VERB trans (doorzetten)

over·ˈdrij·ven1 <overdreef, h. overdreven> [ovərdrɛivə(n)] VERB trans

bij·een·drij·ven <dreef bijeen, h. bijeengedreven> [bɛiendrɛivə(n)] VERB trans

uit·een·drij·ven <dreef uiteen, h. uiteengedreven> [œytendrɛivə(n)] VERB trans

af·schrij·ven <schreef af, h. afgeschreven> [ɑfsxrɛivə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski