Übersetzungen für „geuzennaam“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ei·gen·naam <eigen|namen> [ɛiɣənam] SUBST m

eigennaam

Eigenname m

plan·ten·naam SUBST m

plantennaam → plantnaam

Siehe auch: plantnaam

plant·naam <plant|namen> [plɑntnam] SUBST m

plantnaam

Pflanzenname m

meis·jes·naam <meisjes|namen> [mɛiʃəsnam] SUBST m

meisjesnaam

Mädchenname m

zij tekent met haar meisjesnaam

sie unterschreibt mit ihrem Mädchennamen

do·mein·naam <domein|namen> [domɛɪnam] SUBST m

domeinnaam

Domainname m

gods·naam [ɣɔtsnam]

in godsnaam

in Gottes Namen

hoe is het in godsnaam mogelijk?

wie ist das um Gottes willen möglich?

roep·naam <roep|namen> [rupnam] SUBST m

roepnaam

Rufname m

erf·ge·naam <erfge|namen> [ɛrfxənam] SUBST m

erfgenaam

Erbe m

iem tot erfgenaam benoemen [o. als erfgenaam aanwijzen ]

jdn zum [o. als] Erben einsetzen

erfgenaam bij versterf

gesetzliche(r) Erbe m

een universeel erfgenaam

ein Universalerbe

een universeel erfgenaam

ein Alleinerbe

een universeel erfgenaam

ein Gesamterbe

aan·ge·naam <aangename, aangenamer, aangenaamst> [aŋɣənam] ADJ

aangenaam

angenehm

aangenaam kennis met u te maken

(es) freut mich, Sie kennenzulernen

vre·des·naam [vredəsnam]

kom in vredesnaam hier!

komm um Gottes willen her!

hoe is het in vredesnaam mogelijk!

wie ist das um Himmels willen möglich?

laat hem in vredesnaam dan maar komen

dann lass ihn eben in Gottes Namen kommen

ach·ter·naam <achter|namen> [ɑxtərnam] SUBST m

achternaam

Nachname m

achternaam

Familienname m

achternaam (vooral op formulieren)

Zuname m

wat is je achternaam?

wie heißt du mit Nachnamen?

per·soons·naam <persoons|namen> [pɛrsonsnam] SUBST m

persoonsnaam

Personenname m