Übersetzungen für „Deutschlands“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Let·lands [lɛtlɑnds] ADJ

Letlands

lettisch

Est·lands [ɛstlɑnds] ADJ

Estlands

estnisch

IJs·lands [ɛislɑnts] ADJ

IJslands

isländisch

het IJslands

das Isländische

He·den·lands SUBST nt geen Pl

Hedenlands

moderne(s) Niederländisch

Ne·der·lands <Nederlandse, Nederlandser, meest Nederlands> [nedərlɑnts] ADJ

Nederlands

niederländisch

het Nederlands

das Niederländische

de Nederlandse taal

die niederländische Sprache

de Nederlandse taal

das Niederländische

bui·tens·lands [bœytə(n)slɑn(t)s] ADV

buitenslands

außer Landes

buitenslands

im Ausland

hij is buitenslands

er befindet sich außer Landes

bui·ten·lands [bœytə(n)lɑnts] ADJ

1. buitenlands:

buitenlands (uit het buitenland)

ausländisch

buitenlands (uit het buitenland)

Auslands-

buitenlands (met enige nadruk op het vreemde)

fremdländisch

buitenlandse arbeiders

Fremdarbeiter m

2. buitenlands (het buitenland betreffend):

buitenlands

ausländisch

buitenlands

auswärtig

buitenlands

Auslands-

de buitenlandse pers

die Auslandspresse

de buitenlandse politiek

die Außenpolitik

de buitenlandse politiek

die auswärtige Politik

de minister van Buitenlandse Zaken

der Außenminister

de minister van Buitenlandse Zaken

der Minister des Äußeren

het ministerie van Buitenlandse Zaken

das Auswärtige Amt

Nieuw-Zee·lands [niwzelɑnds] ADJ

Nieuw-Zeelands

neuseeländisch

voors·hands [vorshɑnts] ADV

voorshands

vorderhand

voorshands

einstweilen

eer·ste·hands [erstəhɑn(t)s] ADJ

eerstehands

Neu-

eerstehands

neu-

eerstehands

aus erster Hand präd

de eerstehands auto

der Neuwagen

ze heeft het eerstehands (gekocht)

sie hat es aus erster Hand (gekauft)