Übersetzungen für „Einwendung“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

in·wen·dig [ɪnwɛndəx] ADJ

1. inwendig (van binnen zittend):

inwendig

innere(r, s)

inwendig

inwendig(r, s)

voor inwendig gebruik

zur innerlichen Anwendung

inwendige kneuzingen

innere Verletzungen Pl

de inwendige mens versterken scherzh

etw für die Seele tun

2. inwendig (niet naar buiten blijkend):

inwendig

innerliche(r, s)

inwendig

innere(r, s)

met inwendige voldoening

mit innerer Befriedigung

ei·gen·dunk [ɛiɣə(n)dʏŋk] SUBST m geen Pl

eigendunk

Dünkel m

eigendunk

Überheblichkeit f

aan·wen·den <wendde aan, h. aangewend> [anwɛndə(n)] VERB trans

aanwenden

anwenden

aanwenden

verwenden

zijn invloed aanwenden

seinen Einfluss einsetzen

verkeerde middelen aanwenden

falsche Mittel verwenden

in·wer·king [ɪnwɛrkɪŋ] SUBST f geen Pl

1. inwerking (het inwerken, ingewerkt worden):

inwerking

Einarbeitung f

inwerking

Einweisung f

2. inwerking:

inwerking (uitwerking)

Wirkung f

inwerking (uitwerking)

Einwirkung f

inwerking (het aantasten)

Angreifen nt