Niederländisch » Deutsch

uit·tes·ten <testte uit, h. uitgetest> [œytɛstə(n)] VERB trans

ver·roes·ten <verroestte, i. verroest> [vərustə(n)] VERB intr

1. verroesten (met roest overdekt worden):

2. verroesten (vastroesten):

ver·woes·ten <verwoestte, h. verwoest> [vərwustə(n)] VERB trans

noord·wes·ten [nortwɛstə(n)] SUBST nt geen Pl

ont·fer·men <ontfermde zich, h. zich ontfermd> [ɔntfɛrmə(n)] VERB wk ww zich ontfermen

2. ontfermen (onder zijn verantwoordelijkheid nemen):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski