Übersetzungen für „Heijn“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

hei·en <heide, h. geheid> [hɛiə(n)] VERB trans

heien

(ein)rammen

heien fachspr

pfählen fachspr

palen in de grond heien fachspr

den Boden pfählen fachspr

heien voor een nieuw huis

für einen Neubau Rammarbeiten ausführen

dat is geheid zeker

das ist bombensicher a. übtr

hei·den <heiden|en> [hɛidə(n)] SUBST m

heiden

Heide m

hij is aan de heidenen overgeleverd übtr

er ist den Heiden ausgeliefert

hei·din SUBST f

heidin weibliche Form von heiden

Siehe auch: heiden

hei·den <heiden|en> [hɛidə(n)] SUBST m

heiden

Heide m

hij is aan de heidenen overgeleverd übtr

er ist den Heiden ausgeliefert

be·gijn <begijn|en> [bəɣɛin] SUBST f

begijn

Begine f

hei·de <heide|n> [hɛidə] SUBST f

heide

Heide f

hei·ig <heiige, heiiger, heiigst> [hɛiəx] ADJ

heiig

diesig

heiig

dunstig

hei·sa [hɛisa] SUBST m geen Pl

1. heisa (drukte):

heisa

Trara nt

2. heisa (gedoe):

heisa

Getue nt

azijn <azijn|en> [azɛin] SUBST m

azijn

Essig m

zwijn <zwijn|en> [zwɛin] SUBST nt

zwijn

Schwein nt

het wilde zwijn

das Wildschwein

hei·dens [hɛidəns] ADJ

heidens (als (van) de heidenen)

heidnisch

heidens (enorm)

heidenmäßig

een heidens karwei

eine Heidenarbeit ugs

een heidens lawaai

ein Heidenkrach m ugs

hei·ning <heining|en> [hɛɪnɪŋ] SUBST f

heining

Zaun m

hei·bei SUBST f

heibei → haaibaai

Siehe auch: haaibaai

haai·baai <haaibaai|en> [hajbaj] SUBST f

haaibaai

Beißzange f abw

haaibaai

Drachen m sl abw

hei·bel <heibel|s> [hɛibəl] SUBST m

1. heibel (herrie):

heibel

Radau m

2. heibel (onenigheid):

heibel

Krach m

hei·lig [hɛiləx] ADJ

heilig

heilig

de Heilige God

der Heilige Gott

heilige huisjes omvergooien übtr

Tabus durchbrechen

het Heilige Land

das Heilige Land

het heilig oliesel

die Letzte Ölung

de Heilige Schrift

die Heilige Schrift

iem heilig verklaren

jdn heiligsprechen

hij is een heilig boontje

er ist ein Tugendbold iron

ik heb het me heilig voorgenomen

ich habe es mir hoch und heilig vorgenommen

ik was in de heilige overtuiging

ich war der festen Überzeugung

hein·de [hɛində] ADV

van heinde en verre

von nah und fern

do·zijn <dozijn|en> [dozɛin] SUBST nt

dozijn

Dutzend nt

bij het dozijn [o. bij dozijnen]

dutzendweise

zo gaan er dertien in het dozijn

das ist nichts Besonderes

per dozijn

im Dutzend

enkele dozijnen zakdoeken

einige Dutzend [o. dutzend] Taschentücher

ko·nijn <konijn|en> [konɛin] SUBST nt

1. konijn (dier):

konijn

Kaninchen nt

een tam konijn

ein Hauskaninchen

2. konijn:

konijn (vlees)

Kaninchenfleisch nt

konijn (bont)

Kaninchenfell nt

het is bij de konijnen af

es ist kaum zu überbieten

ko·zijn <kozijn|en> [kozɛin] SUBST nt

1. kozijn:

kozijn (raamwerk)

Blendrahmen m

kozijn (raamwerk)

Rahmen m

kozijn (venster)

Fensterrahmen m

kozijn (deur)

Türrahmen m

2. kozijn:

kozijn (deel van een raamwerk: verticaal deel)

Pfosten m

kozijn (deel van een raamwerk: bovendeel)

Sturz m

La·tijn [latɛin] SUBST nt geen Pl

Latijn

Latein nt

aan het einde van zijn Latijn zijn

mit seinem Latein am [o. zu] Ende sein

ra·vijn <ravijn|en> [ravɛin] SUBST nt

1. ravijn:

ravijn (afgrond)

Schlucht f

ravijn (met beek)

Klamm f

2. ravijn (holle weg):

ravijn

Hohlweg m