Übersetzungen für „Resultate“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

re·sul·taat <resul|taten> [rezʏltat] SUBST nt

1. resultaat (uitslag):

resultaat

Ergebnis nt

resultaat

Resultat nt

een goed resultaat boeken

gut abschneiden

zonder resultaat blijven

ergebnislos bleiben

2. resultaat (positieve uitkomst):

resultaat

Erfolg m

de onderhandelingen hebben niet tot resultaat geleid

die Verhandlungen führten nicht zum Erfolg

3. resultaat (opbrengst):

resultaat

Ergebnis nt

resultaat

Resultat nt

resultaat opleveren

zu einem Ergebnis führen

re·sul·te·ren <resulteerde, h. geresulteerd> [rezʏlterə(n)] VERB intr

resulteren (tot gevolg hebben)

zur Folge haben

resulteren (tot gevolg hebben)

resultieren form

resulteren (voortvloeien)

hervorgehen

resulteren in

resultieren in +Dat

resulteren in

zur Folge haben

resulteren uit

resultieren [o. hervorgehen] aus +Dat

wat resulteert is …

daraus resultiert, dass …

con·sul·ta·tie <consultatie|s> [kɔnsʏlta(t)si] SUBST f

consultatie

Konsultation f

consultatie

Beratung f

sul·tan <sultan|s> [sʏltɑn] SUBST m

sultan

Sultan m

res·tant <restant|en> [rɛstɑnt] SUBST nt

restant

Rest m

restant econ.

Restposten m

een restant aan eergevoel übtr

ein Rest Ehrgefühl

het restant van de oplage

die Restauflage

de opruiming van restanten

der Resteverkauf

re·so·lu·tie <resolutie|s> [rezoly(t)si] SUBST f

resolutie

Resolution f

bij resolutie van de minister

auf Beschluss des Ministers

re·so·luut¹ <resolute, resoluter, resoluutst> [rezolyt] ADJ (vastberaden)

resoluut

resolut

resoluut

entschlossen

re·sus·fac·tor [rezʏsfɑktɔr] SUBST m geen Pl

resusfactor

Rhesusfaktor m

fa·cul·ta·tief [fɑkʏltatif] ADJ

facultatief

fakultativ

iets facultatief stellen

jdm etw freistellen