Übersetzungen für „Selfkant“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

le·di·kant <ledikant|en> [ledikɑnt] SUBST nt

ledikant

Bett nt

ledikant

Bettgestell nt

een ledikant voor één/voor twee personen

ein Einzel-/Doppelbett

west·kant [wɛstkɑnt] SUBST m geen Pl

westkant

Westseite f

fa·lie·kant [falikɑnt] ADV

faliekant

völlig

faliekant

vollkommen

pre·di·kant <predikant|en> [predikɑnt] SUBST m

predikant

Pfarrer m

sloot·kant <slootkant|en> [slotkɑnt] SUBST m

slootkant

Grabenrand m

over·kant [ovərkɑnt] SUBST m geen Pl

overkant

andere [o. gegenüberliegende] Seite f

het huis aan de overkant

das gegenüberliegende Haus

zij woont aan de overkant

sie wohnt gegenüber

aan de overkant van de rivier

auf der anderen Seite des Flusses

aan de overkant van de rivier

jenseits des Flusses

iets naar de overkant brengen

etw hinüberbringen

naar de overkant gaan/kijken

hinübergehen/hinübersehen

drie·kant <driekant|en> [drikɑnt] SUBST m

driekant

Dreispitz m

klos·kant [klɔskɑnt] SUBST m geen Pl

kloskant

Klöppelspitze f

mu·zi·kant <muzikant|en> [myzikɑnt] SUBST m

muzikant

Musikant m

rondtrekkende muzikanten

umherziehende Musikanten Pl

vier·kant¹ <vierkant|en> [virkɑnt] SUBST nt

vierkant

Quadrat nt

voor·kant <voorkant|en> [vorkɑnt] SUBST m

voorkant

Vorderseite f

voorkant (van gebouw)

Vorderfront f

zuid·kant [zœytkɑnt] SUBST m geen Pl

zuidkant

Südseite f