Übersetzungen für „bezwaren“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

be·zwa·ren <bezwaarde, h. bezwaard> [bəzwarə(n)] VERB trans

1. bezwaren (beladen, belasten):

bezwaren

belasten

2. bezwaren (schuldgevoelens):

bezwaren

belasten

bezwaren

bedrücken

zijn slechte geweten bezwaart hem

das schlechte Gewissen drückt ihn

Beispielsätze für bezwaren

onoverkomelijke bezwaren

unüberwindliche Schwierigkeiten

klaarblijkelijke bezwaren

offensichtliche Bedenken Pl

bezwaren oproepen

Bedenken erregen

bezwaren opperen

Bedenken anmelden [o. äußern]

nieuwe bezwaren doken op

neue Bedenken tauchten auf

zijn bezwaren handhaven

auf seinen Beschwerden beharren

aan bezwaren tegemoetkomen übtr

auf Einwände eingehen

bezwaren onder de tafel schuiven übtr

Beschwerden unter den Teppich kehren

de spreker handelde eerst de bezwaren af

der Redner behandelte zuerst die Einwände

iems bezwaren/een ongunstige indruk wegnemen

jds Bedenken zerstreuen/einen ungünstigen Eindruck aufheben

hij erkende de bezwaren die eraan verbonden waren

er sah die Einwände ein, die damit verbunden waren