Übersetzungen für „bleek“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

bleek¹ <bleke, bleker, bleekst> [blek] ADJ

1. bleek:

bleek (personen)

blass

bleek (sterker)

bleich

zo bleek als de dood

totenblass

bleek van schrik

bleich vor Schreck

bleek van schrik

schreckensbleich

2. bleek (zeer licht van kleur; mat, flauw):

bleek

fahl

bleek

blass

bleek² VERB

bleek 3. Pers Sg Imperf van blijken

Siehe auch: blijken

blij·ken <bleek, i. gebleken> [blɛikə(n)] VERB intr

blijken

sich erweisen

blijken

sich zeigen

blijken

sich herausstellen

achteraf is gebleken dat

hinterher hat sich herausgestellt [o. gezeigt] , dass

hieruit zal u blijken dat

hieraus werden Sie ersehen, dass

doen blijken van

bekunden

doen blijken van (ongewild)

verraten

laten blijken

erkennen [o. merken] lassen

hun onschuld is gebleken

ihre Unschuld hat sich erwiesen

Beispielsätze für bleek

bleek zien

blass aussehen

bij navraag bleek, dat …

bei näherer Erkundigung stellte sich heraus, dass …

bleek van schrik

bleich vor Schreck

hieruit bleek hun vijandige gezindheid

daran zeigte sich ihre Feindseligkeit

zo bleek als de dood

totenblass

hij bleek op alle punten haar mindere te zijn

er war ihr in jeder Hinsicht unterlegen