Übersetzungen für „bron“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

bron <bron|nen> [brɔn] SUBST f

1. bron:

bron (opwellend water)

Quelle f

bron (aangelegd)

Brunnen m

bron (aangelegd)

Quell m

bron (aangelegd)

Born m form

water aan [o. uit ] de bron putten

Wasser am [o. vom] Brunnen holen

geneeskrachtige bron

Heilquelle f

2. bron (oorsprong van iets):

bron

Quelle f

naar wij uit goede bron vernemen

wie aus zuverlässiger Quelle verlautet

die bron is opgedroogd

diese Quelle ist versiegt

een bron van inkomsten

eine Einnahmequelle

een bron van inkomsten (als levensonderhoud)

eine Erwerbsquelle

de bron van alle kwaad

die Wurzel allen Übels

uit welingelichte bron

aus gut unterrichteter Quelle

Beispielsätze für bron

geneeskrachtige bron

Heilquelle f

de bron van inkomsten

die Einnahmequelle

die bron is opgedroogd

diese Quelle ist versiegt

een bron van inkomsten

eine Einnahmequelle

een ijzerhoudende bron

eine Eisenquelle

de minerale bron

die Mineralquelle

uit welingelichte bron

aus gut unterrichteter Quelle

uit welingelichte bron vernemen wij …

von gut unterrichteter Seite erfahren wir …

een gedurige bron van onenigheid

ein ewiger Stein des Anstoßes

de bron van alle kwaad

die Wurzel allen Übels

een bron [o. oorzaak ] van fouten

eine Fehlerquelle

naar wij uit goede bron vernemen

wie aus zuverlässiger Quelle verlautet

water aan [o. uit ] de bron putten

Wasser am [o. vom] Brunnen holen

de zon is een onuitputtelijke bron van energie

die Sonne ist eine unerschöpfliche Energiequelle