Niederländisch » Deutsch

don·ke·ren <donkerde, h. gedonkerd> [dɔŋkərə(n)] VERB unpers ww

don·ker·te [dɔŋkərtə] SUBST f geen Pl

god·ver·ge·ten1 [ɣɔtfərɣetə(n)] ADV (in zeer hoge mate, gruwelijk)

on·ver·ge·te·lijk <onvergetelijke, onvergetelijker, onvergetelijkst> [ɔnvərɣetələk] ADJ

kan·ker·ge·zwel <kankergezwel|len> [kɑŋkərɣəzwɛl] SUBST nt

don·der·god <dondergod|en> [dɔndərɣɔt] SUBST m

ver·ge·ten1 <vergat zich, h. zich vergeten> [vərɣetə(n)] VERB wk ww

vergeten zich vergeten (buiten zichzelf raken):

flon·ke·ren <flonkerde, h. geflonkerd> [flɔŋkərə(n)] VERB intr

don·gen VERB

dongen 3. Pers Pl Imperf van dingen

Siehe auch: dingen

din·gen <dong, h. gedongen> [dɪŋə(n)] VERB intr

1. dingen (wedijveren):

2. dingen (trachten te verkrijgen):

3. dingen (afdingen):

feilschen a. abw

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski