Übersetzungen für „duale“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

du·el <duel|s, duel|len> [dywɛl] SUBST nt

duel

Duell nt

duel

Zweikampf m

een duel aangaan met iem

ein Duell mit jdm austragen

de beide teams speelden een spannend duel

die beiden Mannschaften lieferten sich ein packendes Duell

dun·ne [dʏnə] SUBST m geen Pl

aan de dunne zijn

Durchfall haben

du·pe [dypə] SUBST m en f geen Pl

dupe

Dumme(r) f(m)

hij is de dupe van de affaire

er ist der Dumme in der Affäre

du·plo [dyplo]

in duplo (een rekening opmaken)

(eine Rechnung) in doppelter Ausfertigung (ausstellen)

du·ve·len <duvelde, i. geduveld> [dyvələ(n)] VERB intr

1. duvelen (last veroorzaken):

duvelen

Unfug treiben

2. duvelen (plotseling vallen):

duvelen

stürzen

fi·na·le <finale|s> [finalə] SUBST f

1. finale muz.:

finale

Finale nt

2. finale SPORT:

finale

Finale nt

finale

Endspiel nt

finale (laatste ronde)

Endrunde f

in de finale zitten

im Finale stehen

dit elftal speelt de finale

diese Mannschaft bestreitet das Finale

durf·al <durfal|len, durfal|s> [dʏrfɑl] SUBST m

durfal

Draufgänger m

durfal

Teufelskerl m