Übersetzungen für „festlohn“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

fes·tijn <festijn|en> [fɛstɛin] SUBST nt

1. festijn (feestmaal):

festijn

Festessen nt

2. festijn (feest):

festijn

Fest nt

vast·lo·pen <liep vast, i. vastgelopen> [vɑstlopə(n)] VERB intr

1. vastlopen:

vastlopen (in zijn beweging gestuit worden)

(sich) festlaufen

vastlopen (in zijn beweging gestuit worden)

(sich) festfahren

vastlopen (bewegende delen)

sich festfressen

de machine is vastgelopen

die Maschine hat sich festgefressen

op een zandbank vastlopen

auf eine Sandbank auflaufen

2. vastlopen übtr:

vastlopen

festlaufen

vastlopen

(sich) festfahren

hun huwelijk is vastgelopen

ihre Ehe ist gescheitert

de onderhandelingen zijn vastgelopen

die Verhandlungen sind festgefahren

pest·lucht <pestlucht|en> [pɛstlʏxt] SUBST f

1. pestlucht ugs (stank):

pestlucht

Pestgeruch m

pestlucht

Pestgestank m

2. pestlucht (met peststof besmette lucht):

pestlucht

verpestete [o. verseuchte] Atmosphäre f

fes·ti·val <festival|s> [fɛstivɑl] SUBST nt

1. festival (groot (muziek)feest):

festival

Festival nt

2. festival (reeks uitvoeringen):

festival

Festival nt

festival

Festspiele Pl

fut·loos [fʏtlos] ADJ

futloos

kraftlos

futloos

energielos

futloos (zonder elan)

schwunglos