Übersetzungen für „haal“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

haal <halen> [hal] SUBST m

1. haal (ruk, teug):

haal

Zug m

2. haal (slag):

haal

Hieb m

haal

Schlag m

3. haal (trek met een schrijfpen):

haal

Schriftzug m

haal

Zug m

haal

Strich m

aan de haal gaan (ervan doorgaan)

sich aus dem Staub machen ugs

aan de haal gaan (feestvieren)

einen draufmachen ugs

Beispielsätze für haal

dat haal ik niet

das schaffe ich nicht

aan de haal gaan (ervan doorgaan)

sich aus dem Staub machen ugs

ik haal aan

ich zitiere

hoe haal je het in je hersens!

du bist wohl nicht ganz bei Verstand!

ik haal mijn bier bij een groothandel

ich beziehe mein Bier von einem Großhändler

wat haal je je op je nek? übtr

was lädst du dir nur alles auf?