Übersetzungen für „haasten“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

haas·ten¹ <haastte, h. gehaast> [hastə(n)] VERB trans (opzwepen)

haasten

hetzen

haasten

drängen

je moet me niet zo haasten, dan kan ik niet werken

hetz mich nicht so, dann kann ich nicht arbeiten!

gehaast zijn

in Eile sein

haas·ten² <haastte zich, h. zich gehaast> [hastə(n)] VERB wk ww

haasten (zich spoeden)

sich beeilen

haasten (rennen)

eilen

haasten (snel rennen)

hasten

haasten (gejaagd rennen)

hetzen

haast u langzaam

eile mit Weile! Sprichw

je moet je wat haasten anders kom je niet klaar

du musst dich etw beeilen, sonst wirst du nicht fertig

zich naar de deur haasten

zur Tür eilen

haast je maar niet

immer mit der Ruhe!

Beispielsätze für haasten

zich naar de deur haasten

zur Tür eilen

je moet je wat haasten anders kom je niet klaar

du musst dich etw beeilen, sonst wirst du nicht fertig

je moet me niet zo haasten, dan kan ik niet werken

hetz mich nicht so, dann kann ich nicht arbeiten!