Übersetzungen für „heruntergefallen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

her·stel·len² <herstelde zich, h. zich hersteld> [hɛrstɛlə(n)] VERB wk ww zich herstellen

1. herstellen (zaken):

herstellen

sich wiederherstellen

het evenwicht herstelt zich

das Gleichgewicht stellt sich wieder her

2. herstellen (personen):

herstellen

sich fassen

hij herstelde zich spoedig (bijkomen van flauwte)

er kam bald wieder zu sich

hij herstelde zich spoedig (emotioneel)

er fasste sich bald

ver·gal·len <vergalde, h. vergald> [vərɣɑlə(n)] VERB trans

vergallen

vergällen

vergallen

verleiden

iem het leven vergallen

jdm das Leben vergällen

ver·ge·zel·len <vergezelde, h. vergezeld> [vɛrɣəzɛlə(n)] VERB trans

1. vergezellen (begeleiden):

vergezellen

begleiten

2. vergezellen (gelijk optreden met):

vergezellen

einhergehen

vergezellen

begleiten

het onweer ging van hevige rukwinden vergezeld

das Gewitter ging mit heftigen Windstößen einher

zijn woorden vergezeld doen gaan van gebaren

seine Worte mit Gebärden begleiten

neer·val·len <viel neer, i. neergevallen> [nervɑlə(n)] VERB intr

1. neervallen:

neervallen (op de grond vallen: zonder voorzetsel)

hinfallen

neervallen (op de grond vallen: van boven naar beneden)

herunterfallen

neervallen (op de grond vallen: met voorzetsel)

fallen

neervallen (op de grond vallen: regen, hagel e.d.)

herunterkommen

dood neervallen

tot umfallen

werken tot men erbij neervalt

arbeiten bis zum Umfallen

neervallend gesteente

herabfallendes Gestein

de regen viel in [o. bij ] stromen neer

es regnete in Strömen

hij viel op de grond neer

er fiel zu Boden

2. neervallen (gaan zitten):

neervallen

sich fallen lassen

op de stoel neervallen

sich auf den Stuhl fallen lassen