Niederländisch » Deutsch

in·stu·ren <stuurde in, h. ingestuurd> [ɪnstyrə(n)] VERB trans

1. insturen (inzenden):

3. insturen (zenden naar een plaats):

schicken in +Akk
senden in +Akk

na·stu·ren <stuurde na, h. nagestuurd> [nastyrə(n)] VERB trans

af·stu·ren2 <stuurde af, i. afgestuurd> [ɑfstyrə(n)] VERB intr

be·stu·ren <bestuurde, h. bestuurd> [bəstyrə(n)] VERB trans

op·stu·ren <stuurde op, h. opgestuurd> [ɔpstyrə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski