Übersetzungen für „knappen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

knap·pen <knapte, h./i. geknapt> [knɑpə(n)] VERB intr

1. knappen:

knappen (korte plofjes laten horen)

knacken

knappen (zachtjes)

knistern

het vuur knapt

das Feuer knistert

2. knappen:

knappen (breken: draad, touw)

(zer)reißen

knappen (breken: glas, aardewerk e.d.)

(zer)springen

Beispielsätze für knappen

een uiltje vangen [o. knappen ]

ein Nickerchen machen ugs