Niederländisch » Deutsch

los·kno·pen <knoopte los, h. losgeknoopt> [lɔsknopə(n)] VERB trans

door·knip·pen <knipte door, h. doorgeknipt> [dorknɪpə(n)] VERB trans

af·knip·pen <knipte af, h. afgeknipt> [ɑfknɪpə(n)] VERB trans

aan·knip·pen <knipte aan, h. aangeknipt> [aŋknɪpə(n)] VERB trans

1. aanknippen (knippen met een ander deel):

2. aanknippen (in werking stellen):

uit·knip·pen <knipte uit, h. uitgeknipt> [œytknɪpə(n)] VERB trans

ver·knip·pen <verknipte, h. verknipt> [vərknɪpə(n)] VERB trans

1. verknippen (door knippen verdelen):

2. verknippen (knippend bederven):

los·krij·gen <kreeg los, h. losgekregen> [lɔskrɛiɣə(n)] VERB trans

knip·pen1 <knipte, h. geknipt> [knɪpə(n)] VERB intr

1. knippen (snijden met, van een schaar):

2. knippen (het geluid ‘knip’ maken):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski