Übersetzungen für „nordischen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

In·di·sche <Indische|n> [ɪndisə] SUBST f

Indische weibliche Form von Indiër

Siehe auch: Indiër

In·diër <Indiër|s> [ɪndijər] SUBST m

Indiër

Inder m

dood·la·chen <lachte zich dood, h. zich doodgelachen> [dotlɑxə(n)] VERB wk ww

doodlachen zich doodlachen:

doodlachen

sich totlachen

om je dood te lachen

zum Totlachen

nor·ma·li·se·ren <normaliseerde, h. genormaliseerd> [nɔrmalizerə(n)] VERB trans

1. normaliseren (standaardiseren):

normaliseren

normieren

normaliseren

standardisieren

een rivier normaliseren

einen Fluss regulieren

2. normaliseren (weer normaal maken):

normaliseren

normalisieren

de betrekkingen tussen beide landen zijn genormaliseerd

die Beziehungen zwischen beiden Ländern haben sich normalisiert

Tsja·di·sche <Tsjadische|n> [tʃaːdisə] SUBST f

Tsjadische weibliche Form von Tsjadiër

Siehe auch: Tsjadiër

Tsja·diër <Tsjadiër|s> [tʃaːdiər] SUBST m

Tsjadiër

Tschader m

brun·chen <brunchte, h. gebruncht> [brʏnʃə(n)] VERB intr

brunchen

brunchen

toe·la·chen <lachte toe, h. toegelachen> [tulɑxə(n)] VERB trans

1. toelachen (lachend aankijken):

toelachen

zulachen +Dat

toelachen

anlachen +Akk

2. toelachen form (gunstig gestemd zijn):

toelachen

gewogen sein +Dat

toe·jui·chen <juichte toe, h. toegejuicht> [tujœyxə(n)] VERB trans

1. toejuichen (juichend toeroepen):

toejuichen

zujubeln

2. toejuichen (goedkeuren):

toejuichen

begrüßen

no·ren [norə(n)] SUBST Pl

noren

Schnelllaufschlittschuhe Pl

ju·ri·disch [jyridis] ADJ

juridisch

juristisch

juridisch

Rechts-

juridisch (rechtswetenschappelijk)

rechtswissenschaftlich

de juridisch adviseur

der Rechtsberater

de juridische afdeling

die Rechtsabteilung

de juridische faculteit

die juristische Fakultät

de juridische hulp

der Rechtsbeistand

nor·me·ren <normeerde, h. genormeerd> [nɔrmerə(n)] VERB trans

normeren

normieren

normeren

standardisieren

spo·ra·disch [sporadis] ADJ

sporadisch

sporadisch

sporadisch

vereinzelt