Übersetzungen für „ommelen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

om·mu·ren <ommuurde, h. ommuurd> [ɔmyrə(n)] VERB trans

ommuren

ummauern

ome·let <omelet|ten> [ɔməlɛt] SUBST f

omelet

Omelett nt

om·ha·len <haalde om, h. omgehaald> [ɔmhalə(n)] VERB trans

1. omhalen (omverhalen):

omhalen

umreißen

omhalen

niederreißen

2. omhalen SPORT:

omhalen

einen Rückzieher machen

3. omhalen belg:

omhalen

Geld [o. Spenden] (ein)sammeln

fe·me·len <femelde, h. gefemeld> [femələ(n)] VERB intr

femelen (langdradig)

salbadern

femelen (langdradig)

herumsülzen

femelen (schijnheilig)

frömmeln

we·me·len <wemelde, h. gewemeld> [wemələ(n)] VERB intr

wemelen

wimmeln

zijn opstel wemelt van de fouten

sein Aufsatz wimmelt von Fehlern übtr

ze·me·len <zemelde, h. gezemeld> [zemələ(n)] VERB intr

zemelen (vitterig zijn)

nörgeln abw

zemelen (wauwelen)

faseln abw

zemelen (zeurig praten)

nölen abw

om·heen [ɔmhen] ADV

omheen

herum

ergens omheen draaien

um etw herumschleichen wie die Katze um den heißen Brei

er niet langer omheen draaien

zur Sache kommen

ergens niet omheen kunnen ugs

um etw nicht herumkommen

de tafel, waar de gasten omheen zaten

der Tisch, um den herum die Gäste saßen

om·ke·ren² <keerde om, h. omgekeerd> [ɔmkerə(n)] VERB trans

1. omkeren (omdraaien):

omkeren

umdrehen

omkeren

umwenden

een akkoord omkeren muz.

einen Akkord umkehren

ieder dubbeltje moeten omkeren übtr

mit (je)dem Cent rechnen müssen

zijn maag omkeren übtr

sich übergeben [o. erbrechen]

zijn zakken omkeren

die Taschen umstülpen

zich omkeren naar iem

sich nach jdm umwenden

2. omkeren (situatie):

omkeren

umdrehen

omkeren

umkehren

de rollen omkeren ook übtr

die Rollen tauschen

de volgorde omkeren

die Reihenfolge umkehren

3. omkeren (omwerken):

omkeren

(um)ackern

om·ˈge·ven <omgaf, h. omgeven> [ɔmɣevə(n)] VERB trans

1. omgeven (zich eromheen bevinden):

omgeven

umgeben

omgeven ook übtr

umfangen

de kampioen was omgeven door supporters

der Champion war von Fans umgeben [o. umringt]

2. omgeven (eromheen plaatsen):

omgeven

umgeben

zich omgeven met luxe

sich mit Luxus umgeben