Niederländisch » Deutsch

par·keer·der <parkeerder|s> [pɑrkerdər] SUBST m

par·ke·ren <parkeerde, h. geparkeerd> [pɑrkerə(n)] VERB trans

par·ket <parket|ten> [pɑrkɛt] SUBST nt

1. parket (bureau van de vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie):

2. parket (het Openbaar Ministerie):

3. parket (zitplaats in schouwburg en bioscoop):

Parkett nt

par·kiet <parkiet|en> [pɑrkit] SUBST m

par·keer·geld <parkeergeld|en> [pɑrkerɣɛlt] SUBST nt

par·keer·klem <parkeerklem|men> [pɑrkerklɛm] SUBST f

par·ket·vloer <parketvloer|en> [pɑrkɛtflur] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski