Niederländisch » Deutsch

ren·ta·bi·li·teit [rɛntabilitɛit] SUBST f geen Pl

re·ge·rings·be·leid [rəɣerɪŋzbəlɛit] SUBST nt geen Pl

mi·lieu·be·leid [mɪljøbəlɛit] SUBST nt geen Pl

staats·be·leid [statsbəlɛɪt] SUBST nt geen Pl

ren·te·loos [rɛntəlos] ADJ

1. renteloos (waarvan geen rente geheven wordt):

2. renteloos (geen rente gevend):

ren·te·nier <rentenier|s> [rɛntənir] SUBST m

1. rentenier (iem die van zijn renten leeft):

2. rentenier (iem zonder betrekking):

ren·te·voet [rɛntəvut] SUBST m geen Pl

ren·te·nie·ren <rentenierde, h. gerentenierd> [rɛntənirə(n)] VERB intr

1. rentenieren (van zijn rente leven):

2. rentenieren (niets uitvoeren):

loon·be·leid [lombəlɛit] SUBST nt geen Pl

prijs·be·leid [prɛɪzbəlɛɪt] SUBST nt geen Pl

groen·te·bed <groentebed|den> [ɣruntəbɛt] SUBST nt

be·leid [bəlɛit] SUBST nt geen Pl

1. beleid (wijze van behandeling):

2. beleid (overleg):

ren·da·bel <rendabele, rendabeler, rendabelst> [rɛndabəl] ADJ

ren·tree [rɑ̃tre] SUBST f geen Pl

dren·te·len <drentelde, h./i. gedrenteld> [drɛntələ(n)] VERB intr


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski