Übersetzungen für „stop“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

stop¹ <stop|pen> [stɔp] SUBST m

1. stop:

stop (afsluiter)

Stöpsel m

stop (fles)

Pfropfen m

2. stop (zekering):

stop

Sicherung f

de stoppen slaan door

die Sicherungen brennen durch

de stoppen slaan door übtr

bei jdm brennt die Sicherung durch

3. stop (verstelde plek):

stop

Ausbesserung f

stop

gestopfte Stelle f

4. stop (pauze):

stop

Pause f

stop

Halt m

een sanitaire stop maken

eine Toilettenpause machen

5. stop (stopzetting):

stop

Stopp m

stop² [stɔp] INTERJ

stop

halt!

stop

stopp!

stop (in telegram)

stop

non-stop [nɔnstɔp] ADJ

non-stop

nonstop inv

het hele weekend non-stop muziek

das ganze Wochenende nonstop Musik

Beispielsätze für stop

een sanitaire stop maken

eine Toilettenpause machen

stop de appel hierin

steck den Apfel hierein

hij heeft de stop erin gedwongen

er hat den Stöpsel hineingezwängt

die stop gaat niet van de fles

dieser Stöpsel geht nicht von der Flasche ab

het hele weekend non-stop muziek

das ganze Wochenende nonstop Musik