Übersetzungen für „tweewielige“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

twee·wie·ler <tweewieler|s> [twewilər] SUBST m

tweewieler

Zweirad nt

twee·ta·lig [twetaləx] ADJ

tweetalig

zweisprachig

twee·le·dig [tweledəx] ADJ

1. tweeledig:

tweeledig (uit twee delen bestaand)

zweigliedrig

tweeledig (tweedelig)

zweiteilig

dient een tweeledig doel

einem doppelten Zweck dienen

2. tweeledig (dubbelzinnig):

tweeledig

doppeldeutig

tweeledig

zweideutig

twee·hoe·vig [twehuvəx] ADJ

tweehoevig

zweihufig

twee·zij·dig [twezɛidəx] ADJ (bilateraal)

tweezijdig

zweiseitig

tweezijdig

doppelseitig

twee·ling <tweeling|en> [twelɪŋ] SUBST m

1. tweeling (twee gelijk geboren kinderen):

tweeling

Zwillinge Pl

tweeling

Zwillingspaar nt

2. tweeling (één kind van een tweeling):

tweeling

Zwilling m

twee·heid <twee|heden> [twehɛɪt] SUBST f

tweeheid

Zweiheit f

twee·to·nig [twetonəx] ADJ

tweetonig

zweitönig

tweetonig

doppeltönig

twee·vou·dig [twevɑudəx] ADJ

1. tweevoudig (dubbel):

tweevoudig

zweifach

2. tweevoudig (tweeledig):

tweevoudig

zweigliedrig

tweevoudig

zweiteilig

twee·han·dig [twehɑndəx] ADJ

tweehandig

zweihändig

tweehandig (met beide handen)

beidhändig

twee·stem·mig [twestɛməx] ADJ

tweestemmig

zweistimmig