Übersetzungen für „voorloopster“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

kop·loop·ster SUBST f

koploopster weibliche Form von koploper

Siehe auch: koploper

kop·lo·per <koploper|s> [kɔplopər] SUBST m

1. koploper SPORT:

koploper

Spitzenreiter m

2. koploper (iem in leidende positie):

koploper

Topfunktionär m

koploper

Spitzenfunktionär m

de koploper in de auto-industrie

der Marktführer [o. Branchenführer] in der Automobilindustrie

voor·lo·per <voorloper|s> [vorlopər] SUBST m

voorloper

Vorläufer m

de voorlopers van de romantiek

die Vorläufer der Romantik

ver·koop·ster <verkoopster|s> [vərkopstər] SUBST f

verkoopster weibliche Form von verkoper

Siehe auch: verkoper

ver·ko·per <verkoper|s> [vərkopər] SUBST m

verkoper

Verkäufer m

loop·ster [lopstər]

loopster weibliche Form von loper¹

Siehe auch: loper , loper

lo·per² <loper|s> [lopər] SUBST m

1. loper (tapijt):

loper

Läufer m

de (rode) loper voor iem uitleggen übtr

einen roten Teppich für jdn ausrollen

2. loper (schaakstuk):

loper

Läufer m

3. loper:

loper (sleutel)

Hauptschlüssel m

loper (eenvoudige haak)

Dietrich m

4. loper (paard):

loper

Renner m

loper

Traber m

5. loper (schaats):

loper

Schnelllaufschlittschuh m

lo·per¹ <loper|s> [lopər] SUBST m (persoon)

loper

Läufer m

mee·loop·ster SUBST f

meeloopster weibliche Form von meeloper

Siehe auch: meeloper

mee·lo·per <meeloper|s> [melopər] SUBST m

meeloper

Mitläufer m

hard·loop·ster <hardloopster|s> SUBST f

hardloopster weibliche Form von hardloper

Siehe auch: hardloper

hard·lo·per <hardloper|s> [hɑrtlopər] SUBST m

hardloper

Läufer m

hardloper op korte afstand

Kurzstreckenläufer m

hardloper op lange afstand

Langstreckenläufer m

hardloper op de middenafstand

Mittelstreckenläufer m

hardlopers zijn doodlopers Sprichw

Hast bricht Beine

klap·loop·ster SUBST f

klaploopster weibliche Form von klaploper

Siehe auch: klaploper

klap·lo·per <klaploper|s> [klɑplopər] SUBST m

klaploper

Schmarotzer m

klaploper ugs

Nassauer m

weg·loop·ster SUBST f

wegloopster weibliche Form von wegloper

Siehe auch: wegloper

weg·lo·per <wegloper|s> [wɛxlopər] SUBST m

wegloper

Ausreißer m ugs

wegloper gesch.

Fahnenflüchtige(r) m

voor·zit·ster SUBST f

voorzitster weibliche Form von voorzitter

Siehe auch: voorzitter

voor·zit·ter <voorzitter|s> [vorzɪtər] SUBST m

1. voorzitter (iem die een vergadering leidt):

voorzitter

Vorsitzende(r) m

2. voorzitter (leider van een verenigingsbestuur, partij):

voorzitter

Vorsitzende(r) m

voorzitter

Präsident m

de fungerende voorzitter

der amtierende [o. geschäftsführende] Vorsitzende

voor·lo·pen <liep voor, h./i. voorgelopen> [vorlopə(n)] VERB intr

1. voorlopen (voorop lopen):

voorlopen

vor(aus)laufen

voorlopen

vor(an)gehen

2. voorlopen (te snel lopen):

voorlopen

vorgehen

mijn horloge loopt voor

meine Uhr geht vor

voor·lich·ter <voorlichter|s> [vorlɪxtər] SUBST m

voorlichter (functie)

Sprecher m

voorlichter (ambtenaar)

Auskunftsbeamte(r) m