Übersetzungen für „reuk“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

reuk [røk] SUBST m geen Pl

1. reuk:

reuk (reukzin)

Geruch m

reuk (van dieren)

Witterung f

een scherpe/fijne reuk hebben

einen scharfen/feinen Geruchssinn haben

een scherpe/fijne reuk hebben (van dieren ook)

eine scharfe/feine Witterung haben

het zintuig van de reuk

der Geruchssinn

2. reuk:

reuk (geur)

Geruch m

reuk (aangenaam)

Duft m

reuk (aangenaam)

Wohlgeruch m

reuk (dieren)

Witterung f

de reuk van iets krijgen übtr

Lunte riechen

niet tegen de reuk kunnen van iets

etw nicht riechen können

3. reuk übtr (reputatie):

reuk

Geruch m form

in een kwalijke reuk staan

in einem üblen Geruch stehen

Beispielsätze für reuk

neutraal van smaak, reuk

geschmacksneutral

een slechte reuk hebben (stinken)

einen üblen Geruch haben

in een kwade reuk staan

in üblem Ruf stehen

het zintuig van de reuk

der Geruchssinn

in een kwalijke reuk staan

in einem üblen Geruch stehen

de reuk van iets krijgen übtr

Lunte riechen

een scherpe/fijne reuk hebben

einen scharfen/feinen Geruchssinn haben

niet tegen de reuk kunnen van iets

etw nicht riechen können