Übersetzungen für „achteropkomend“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

ach·ter·aan·ko·men <kwam achteraan, i. achteraangekomen> [ɑxtəraŋkomə(n)] VERB intr

1. achteraankomen (de laatste zijn):

achteraankomen

nachkommen

2. achteraankomen (te laat zich moeite geven):

achteraankomen

hinterherhinken

ach·ter·om·lo·pen <liep achterom, i. achteromgelopen> [ɑxtərɔmlopə(n)] VERB intr

achteromlopen

hintenherum gehen

achteromlopen (achterom binnenkomen)

die Hintertür benutzen

ach·ter·een·vol·gend [ɑxtərenvɔlɣənt] ADJ

achtereenvolgend

aufeinanderfolgend

ach·ter·op [ɑxtərɔp] ADV

1. achterop (aan de achterzijde op iets):

achterop

auf der Rückseite

achterop staan de advertenties

auf der Rückseite stehen die Anzeigen

hij zat bij mij achterop

er saß bei mir hintendrauf

2. achterop (in een mindere positie):

achterop

zurück

ach·ter·om¹ <achterom|s> [ɑxtərɔm] SUBST nt

achterom

Garteneingang m

achterom

Hofeingang m

ach·ter·over [ɑxtərovər] ADV

achterover

hintenüber

achterover

rücklings

achterover

nach hinten

ach·te·ren [ɑxtərə(n)] ADV

achteren

hinten

naar achteren gaan übtr

austreten

een stap naar achteren doen

einen Schritt nach hinten machen

van achteren naar voren

rückwärts

iem liever van achteren zien dan van voren übtr

jdn am liebsten von hinten sehen

ach·ter·een [ɑxtəren] ADV

achtereen (zonder tussenpozen)

hintereinander

achtereen (in één keer)

auf einmal

jaren achtereen

Jahre hindurch

een boek achtereen uitlezen

ein Buch auf einmal auslesen

drie weken achtereen

drei Wochen hintereinander

ach·ter·band <achterband|en> [ɑxtərbɑnt] SUBST m

achterband

Hinterreifen m

ach·ter·hand <achterhand|en> [ɑxtərhɑnt] SUBST f

1. achterhand (handwortel):

achterhand

Handwurzel f

2. achterhand (kaartspel):

achterhand

Hinterhand f

3. achterhand (achterdeel van viervoetige dieren):

achterhand

Hinterhand f

ach·ter·heen [ɑxtərhen] ADV

ergens achterheen gaan

einer Sache Dat nachgehen