Niederländisch » Deutsch

door·voer <doorvoer|en> [dorvur] SUBST m

1. doorvoer (het vervoeren van koopwaren):

2. doorvoer (waren):

door·voe·ren <voerde door, h. doorgevoerd> [dorvurə(n)] VERB trans

3. doorvoeren (door iets heen voeren):

door·voed [dorvut] ADJ

door·ver·ko·pen <verkocht door, h. doorverkocht> [dorvərkopə(n)] VERB trans

ˈdoor·wer·ken1 <werkte door, h. doorgewerkt> [dorwɛrkə(n)] VERB trans (ten einde toe bestuderen)


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski