Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „pijnpunt“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

pijn·bank: Nomen
kern·punt: Nomen
plus·punt: Nomen
steun·punt: Nomen
brand·punt: Nomen
pij·ni·gen: Verb
pijn·boom: Nomen
pijn·lijk: Adjektiv und Adverb
pijn·loos: Adjektiv und Adverb
doel·punt: Nomen
hoek·punt: Nomen
keer·punt: Nomen
knel·punt: Nomen
raak·punt: Nomen
rond·punt: Nomen
rust·punt: Nomen

Meintest du vielleicht: pluspunt , kernpunt , pijnbank , brandpunt , steunpunt , rustpunt , rondpunt , raakpunt , knelpunt , keerpunt , hoekpunt , doelpunt , pijnloos , pijnlijk , pijnboom und pijnigen

pijn·bank <pijnbank|en> [pɛimbɑŋk] SUBST f

pijnbank ook übtr

Folter f

iem op de pijnbank leggen

jdn auf die Folterbank legen

iem op de pijnbank leggen übtr

jdn auf die Folter spannen

kern·punt <kernpunt|en> [kɛrmpʏnt] SUBST nt

plus·punt <pluspunt|en> [plʏspʏnt] SUBST nt

Plus nt

steun·punt <steunpunt|en> [stømpʏnt] SUBST nt

1. steunpunt (punt waarop iets steunt):

2. steunpunt (instelling):

Beratungszentrum nt

Informationszentrum

3. steunpunt mil.:

de steunpunten voor de vloot

die Flottenstützpunkte

brand·punt <brandpunt|en> [brɑntpʏnt] SUBST nt

1. brandpunt (focus):

2. brandpunt übtr:

Zentrum nt

brandpunt (van belangstelling)

brandpunt (uitgangspunt van oproer, onlusten, ziekten)

3. brandpunt wisk.:

pij·ni·gen <pijnigde, h. gepijnigd> [pɛinəɣə(n)] VERB trans

pijnigen (sterker)

zijn hersens pijnigen

sich Dat das Hirn zermartern

pijn·boom <pijn|bomen> [pɛimbom] SUBST m

Kiefer f

pijn·lijk <pijnlijke, pijnlijker, pijnlijkst> [pɛinlək] ADJ

1. pijnlijk (pijn veroorzakend):

een pijnlijke ervaring

eine schmerzliche Erfahrung

een pijnlijk gezicht zetten

schmerzvoll das Gesicht verziehen

pijnlijk glimlachen

gequält lächeln

iem pijnlijk krenken

jdn tief kränken

een pijnlijke opmerking

eine verletzende Bemerkung

iem pijnlijk treffen

jdn schwer treffen

een pijnlijke wond

eine schmerzhafte Wunde

2. pijnlijk (moeizaam):

een pijnlijk bijeengeschraapt fortuin

ein mühsam zusammengekratztes Vermögen

3. pijnlijk (uiterst zorgvuldig):

pijnlijk precies

met pijnlijke zorg

mit peinlicher Sorgfalt

4. pijnlijk:

pijnlijk (precair)

pijnlijk (thema, ogenblik)

dat was een pijnlijke geschiedenis

das war eine dumme Geschichte

een pijnlijk moment

ein peinlicher Moment

een pijnlijk punt übtr

ein wunder Punkt

er viel een pijnlijke stilte

es trat ein betretenes [o. peinliches] Schweigen ein

pijn·loos [pɛinlos] ADJ

pijnloos bevallen

schmerzlos [o. schmerzfrei] gebären

doel·punt <doelpunt|en> [dulpʏnt] SUBST nt

Tor nt

doelpunt (vooral het scoren zelf)

Treffer m

een doelpunt maken

ein Tor erzielen

het winnende doelpunt

hoek·punt <hoekpunt|en> [hukpʏnt] SUBST nt

Scheitelpunkt m

keer·punt <keerpunt|en> [kerpʏnt] SUBST nt

1. keerpunt übtr:

Wende f

het keerpunt in zijn leven

die Wende seines Lebens

2. keerpunt (punt van keren):

Wende f

het keerpunt van een zwemmer

die Wende eines Schwimmers

knel·punt <knelpunt|en> [knɛlpʏnt] SUBST nt

knelpunt (bottleneck)

Engpass m

knelpunt (moeilijkheid)

schwierige(s) Problem nt

raak·punt <raakpunt|en> [rakpʏnt] SUBST nt

1. raakpunt wisk.:

Berührungspunkt m

Tangentialpunkt m

2. raakpunt (punt van overeenkomst):

Berührungspunkt m

ze hebben geen enkel raakpunt

zwischen ihnen gibt es keinerlei Berührungspunkte

rond·punt <rondpunt|en> [rɔntpʏnt] SUBST nt belg

Kreisel m ugs

rust·punt <rustpunt|en> [rʏstpʏnt] SUBST nt

1. rustpunt (pauze):

2. rustpunt (toevluchtsoord):

3. rustpunt (steunpunt):

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski