Niederländisch » Deutsch
Meintest du vielleicht: schaakstuk , schaarste , schaapherder , schaapkameel , schaapsvacht , schaamrood , schaakster , schaakspel , schaakbord , schaafwond , schaamdeel , schaaldier , schaatser , schaakzet , schaakmat , schaatsen , schaamte , schaapherderin und schaapachtig

schaaps·vacht SUBST f

schaapsvacht → schapenvacht

Siehe auch: schapenvacht

scha·pen·vacht <schapenvacht|en> [sxapə(n)vɑxt] SUBST f

1. schapenvacht (schapenvel):

schapenvacht
Schaffell nt
de pels van schapenvacht
der Schaf(s)pelz

2. schapenvacht (afgeschoren wol):

schapenvacht
Schafwolle f
schapenvacht
Scherwolle f
schapenvacht
Schurwolle f

schaap·ka·meel <schaap|kamelen> [sxapkamel] SUBST m

schaap·her·der <schaapherder|s> [sxaphɛrdər] SUBST m

schaars·te [sxarstə] SUBST f geen Pl

schaak·stuk <schaakstuk|ken> [sxakstʏk] SUBST nt

schaap·ach·tig <schaapachtige, schaapachtiger, schaapachtigst> [sxapɑxtəx] ADJ ugs

schaap·her·de·rin SUBST f

schaapherderin weibliche Form von schaapherder

Siehe auch: schaapherder

schaap·her·der <schaapherder|s> [sxaphɛrdər] SUBST m

schaam·te [sxamtə] SUBST f geen Pl

2. schaamte form (schaamdelen):

schaamte
Scham f
schaamte
Geschlechtsteile Pl

schaat·sen <schaatste, h. geschaatst> [sxatsə(n)] VERB intr

schaak·mat [sxakmɑt] ADJ

schaak·zet <schaakzet|ten> [sxaksɛt] SUBST m ook übtr

schaat·ser <schaatser|s> [sxatsər] SUBST m

schaal·dier <schaaldier|en> [sxaldir] SUBST nt

schaam·deel <schaam|delen> [sxamdel] SUBST nt

schaaf·wond <schaaf|wonden> [sxafwɔnt] SUBST f

schaak·bord <schaakbord|en> [sxaɡbɔrt] SUBST nt

schaak·spel [sxakspɛl] SUBST nt geen Pl

schaak·ster SUBST f

schaakster weibliche Form von schaker

Siehe auch: schaker

scha·ker <schaker|s> [sxakər] SUBST m

1. schaker (schaakspeler):

schaker
Schachspieler m

2. schaker (ontvoerder):

schaker
Entführer m

schaam·rood [sxamrot] SUBST nt geen Pl

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Wörterbücher durchsuchen
Beliebteste